- er mag, er moet weer gevraagd worden naar de werkelijkheid en naar de zin daarvan.
Hoogmoed, dat weet Zuiderent ook wel, en dat is dan ook wat hij tot uitdrukking brengt met de figuur van Icarus die overal in de bundel terugkeert. De fraaie driedubbelzinnige titel zegt al genoeg: Op de hoogte van Icarus. Ten eerste geeft Zuiderent te kennen dat hij op de hoogte is, weet heeft, van het lot van de hoogvlieger, maar daarnaast betekent het dat de dichter zich op de hoogte van Icarus bevindt, dat wil zeggen: òf te dicht bij de zon, òf in het verzwelgende water.
De spartelende Icarus van Brueghel die op de omslag prijkt, verraadt al dat de meeste aandacht naar Icarus in het water zal uitgaan. Dat wekt geen verbazing; water is in het hele oeuvre van Zuiderent het bindende element. Op alle niveau's vindt de lezer water, van schijnbaar onschuldige jeugdherinneringen tot grote mythische taferelen, en altijd ademt dat water de sfeer van dreiging en dood. In Op de hoogte van Icarus is het water soms zelfs letterlijk het bindende element:
Straat langs het water. Kritisch punt.
Wat kwam er na de muziek tot stand?
Kijk zonder handen op de fiets,
en brommend met een buddyseat
de Kreek rond, over Kaai en Heul,
een hels kabaal het halve dorp -
maar iemand die ook vleugels kreeg,
die kwam niet ver. Die drijft er nog.
Het water bindt, met de lijm van de mythe, het hedendaagse ik van de dichter aan het verleden: wie hoogmoedig weg wil vliegen merkt uiteindelijk hoe hij altijd vast is blijven zitten in het water van zijn geboortedorp; de Kreek. Maar die binding is niet langer problematisch, integendeel, hij wordt productief gemaakt en wordt de maat der dingen: ‘Niet dus:/Zullen wij de zondvloed nog krijgen,/maar:wie is uit welk water gevist.’
Deze laatste regels zijn afkomstig uit het lange slotgedicht, ‘De watermaat’. In dit raadselachtige gedicht wordt de mytische versmelting van verleden en heden tot een absoluut hoogtepunt gevoerd en vindt de dichter definitief ‘voor het leven een beeld.’ (Hoogmoed? Dan maar hoogmoed - het getuigt tenminste
Ad Zuiderent (o1944) - Foto Klaas Koppe.
van geloof in de poëzie, dat steeds meer dichters verloren lijken te hebben.) Eerst ziet de dichter zichzelf, hedendaags ontredderd, aan zijn schrijftafel zitten: ‘Wat je ook denkt, zo op de hoogte/ van Icarus, je weet je geen maat,/ en je hangt als een zwevende toon/ in de ether, die niemand verstaat.’ Maar verderop vindt hij dan toch de juiste kadans in het hier en nu: ‘zelfs in je eigen stad een fietstocht/ op water, routineus als een man van formaat.’ En met de muziek van Monteverdi en Sjostakovitsj op de achtergrond raakt des dichters hoofd ‘vol van deining en maat./ Je galmt in de avond wel mee,/ of je je longen uit je lijf fietst,/ met het lied van de verre stations,/ wordt tussen schuifdeur en open raam/ een gemengd koor. Dan drijf je omhoog/ op de golven van ether en Kreek.’
Deze Kreek is natuurlijk dezelfde als die uit het hierboven geciteerde gedicht, de Kreek uit het geboortedorp; het verleden blijkt onmisbaar voor het vinden van de juiste maat in het nu. Dat is geen nostalgie of een andersoortig regressief sentiment, maar een bindende maat, een houvast om een richting te kiezen in het heden:
Zonder begin, maar niet zonder maat.
het sentiment dat zichzelf herhaalt