ving. Anthon Beeke en Swip Stolk zijn de representanten van een provocerende manier van werken. Zij veroorloofden zich veel binnen een toch overdachte vormgeving waarin inhoud en vorm nauw verbonden waren met de individualiteit en mentaliteit van de ontwerper. In een andere vorm komt dit tot uiting in de jaren tachtig bij een groep als Hard Werken, jonge ontwerpers die onder invloed van de ondogmatische kunstontwikkelingen tot een totale vrijheid van vormgeving kwamen. Verleden en heden werden door elkaar gehaald en alle bestaande typografie en beeldmateriaal werden gebruikt. In dat opzicht namen ze risico's, ook ten opzichte van het trendmatige en van het clichématige. Een overdachte vorm van ironie speelde daarbij steeds een belangrijke rol.
Naast deze duidelijk uiteenlopende richtingen waren er in de laatste decennia ook individuele ontwerpers; zij volgden een eigen weg. De traditie van de klassieke boektypografie rond 1900 (Van Krimpen, De Roos) ging tot nu toe niet verloren. De letter is in wezen een van de meest essentiële factoren van de grafische vormgeving evenals de plaats van die letter op het blad papier. De eerbied voor en het onderzoek naar lettervormen vindt men bij Gerrit Noordzij, bij Wim Crouwel, die in 1967 een alfabet voor computertoepassing ontwierp, en, in een moderne versie, bij de lettertypen van Gerard Unger. Op dit moment lijkt het letterontwerpen weer in volle eer hersteld, en met vele variaties en grote vrijheid worden nieuwe alfabetten gemaakt door Max Kisman, Erik van Blokland, Just van Rossum en Martin Majoor. Bram de Does daarentegen gaat als eenling voort in de lijn van Van Krimpen. Een klassieke opvatting van typografie, maar met een modern idioom, zit in het werk van Walter Nikkels. Hij schreef: ‘(...) gevraagd naar mijn beweegredenen om met typografie bezig te zijn denk ik - hoe paradoxaal dit ook lijkt bij een vak dat slechts een bijdrage levert aan een zo vluchtig produkt als drukwerk - dat het ontwerpen als rationele activiteit mijns inziens toch altijd een andere motivatie kent, namelijk juist die vluchtigheid te willen bestrijden...’.
Hier moet ook Karel Martens worden genoemd, die op een geheel eigen wijze en met een grote intensiteit met typografie (boeken en tijdschriften) bezig is. Een andere eenling is Gielijn Escher. Als een ambachtsman verbindt hij in zijn affiches kleur en vorm, beeld en typografie op een picturale wijze en met een eigen vormtaal die zijn werk meteen herkenbaar maakt.
Nu, in de jaren negentig, bestaan er binnen die pluriformiteit de uitersten uit het verleden: zakelijkheid, ordening, decoratie, experiment, relativering en provocatie, maar de grafische vormgeving lijkt nu meer en meer geïnstitutionaliseerd en het is alsof de vroegere ethiek van het vak ontbreekt. Het is een vast gegeven geworden met, kwalitatief gezien, een grote middelmaat en enkele uitschieters; zij maken echter op het grote publiek - onverschillig geworden door een te groot ‘beeldaanbod’ - in elk geval geen indruk. Wat in het algemeen