Het buitenland en wij
De vorige keer zijn in deze rubriek ettelijke boeken voorgesteld die gepubliceerd werden naar aanleiding van de Frankfurter Buchmesse 1993, waarbij de Nederlandstalige literatuur het ‘Schwerpunkt’ was. De algemene indruk was er een van ongerichtheid, willekeur en vooral versnippering. Het lijstje boeken was niet eens volledig, zo blijkt nu, want onder redactie van Martin Mooij en Joke Gerritsen verscheen ook nog een speciale aflevering van die horen. Zeitschrift für Literatur, Kunst und Kritik (nr. 171 - 3de kwartaal 1993 - ISSN 0018-4942).
Op zichzelf beschouwd is deze aflevering lang niet onaardig. Het is een stevige brok: teksten van 66 Noord- en 24 Zuidnederlandse schrijvers, vertaald door 15 vertalers. Afwisseling is daarmee verzekerd, eentonigheid en bloedarmoede zijn vermeden. Er zijn ook speciaal voor die horen gemaakte tekeningen van Lucebert en Frans Budé. Een mooie bundel dus.
Maar. Een ernstige tekortkoming vind ik het ontbreken van een breder kader. Martin Mooij vermijdt netjes elke historische referentie door te poneren: ‘Übersetzungen flämischer und niederländischer literarischer Werk hat es seit 1945 immer wieder gegeben’, en er verder het zwijgen toe te doen. Zodoende gaat hij bijzonderheden in verband met de naziperiode en haar nasleep uit de weg en laat toentertijd veel vertaalde auteurs als Timmermans, Claes en Streuvels geheel onvermeld, evenals de omstreden werkzaamheden van vertaler Hermanowski.
Aflevering 171 van die horen ignoreert die hele voorgeschiedenis en laat de huidige hausse van de Nederlandstalige literatuur de facto beginnen met de vrij recente doorbraak van Nooteboom, want ook de bijdragen van Carel ter Haar, Geert van Istendael, J.J. Oversteegen en Paul de Wispelaere lijden aan hetzelfde euvel. Daardoor is er niet alleen geen verband of verschil aangegeven met de vorige hausse (niemand haalt het als uit het Nederlands vertaald auteur vooralsnog van Timmermans), maar verdwijnen ook namen als Gijsen, Elsschot, Teirlinck of Gilliams volledig uit het beeld. Iemand moest toch eens een betrouwbaar boekje opendoen over de periode 1930-1980: waarom werd toen wát vertaald, wanneer en hoe viel alles stil (toch niet alleen door het afhaken van Hermanowski?) en hoe kwam de heropflakkering tot stand...
Onder de 15 vertalers van die horen is de naam van Johannes Piron niet terug te vinden. Misschien is dat een goede zaak, want wat het tijdschrift nachbarsprache niederländisch over zijn Kummer von Flandern weet te vertellen, is nogal kras. Ik heb het over aflevering 1/93 (ISSN 0936-5761), waarin Christian Rogge een kritische vergelijking heeft gepubliceerd van de Engelse en de Duitse vertaling van Claus' Verdriet van België. Aan de hand van enkele frappante passages en vooral ook steunend op studiewerk van Heinz Eickmans toont Rogge aan dat de vertaler van de Engelse versie, met name Arnold J. Pomerans, een toonbeeld van getrouwheid en vindingrijkheid is naast de haast, de onmacht, de weglatingen en de regelrechte vergissingen die Pirons vertaling kenmerken. Zo'n nuchtere analyse is dodelijk voor een vertalersreputatie, maar ja, ook de waarheid heeft haar rechten.
nachbarsprache niederländisch bevat in elk nummer interessante lectuur. Er zijn telkens heel wat berichten en boekbesprekingen, maar aflevering 2/92 bracht bijvoorbeeld ook bijdragen over ‘Das Deutschlandbild in der niederländischen Literatur 1945-1990’ (Bernd Müller) en ‘Das Niederlande-Bild in deutschen Niederländischlehrbüchern’ (Hans Beelen en Matthias Mitzschke). De reeds vermelde aflevering 1/93 bevat nog twee andere grotere stukken: ‘Politische Zeichnerund Cartoonisten in den Niederlanden: II. Nico Visscher’ (Willi Weyers) en ‘Afrikaans - vaarwel of welvarend?