Nederlandse Muziekdagen 1993
Wim Boogmans La disciplina dei sentimenti voor 15 instrumentalisten, een dubbelkoor van 12 vocale solisten, spreekstem en klankprojectie (1981-1989) is door zijn toepassing van electronica en complexe gelaagdheden te duur voor uitvoering in het ‘gewone’ concertbedrijf, er zijn eenvoudigweg te veel repetities voor nodig. Speciaal voor zulk soort gevallen zijn de Nederlandse Muziekdagen opgericht, in een bundeling van NOS, Gaudeamus, Donemus en Muziekcentrum Vredenburg te Utrecht.
Het idee van de klankprojectie - in de tweede helft van de compositie moet het geluid door de zaal roteren middels luidsprekers in de zaal - kwam niet geheel uit de verf. Maar het idee van een sterk versplinterde dramaturgie, die ondanks de vele labyrinthische vertakkingen toch een richting wil behouden, bleek waargemaakt. Zelf stelt de componist: ‘Het is als het volgen van een onduidelijk pad in het hooggebergte: al lopend blijft het onzeker of dit wel het goede pad is’, maar inderdaad blijkt achteraf dat er maar één mogelijke route is geweest. Onzeker het zekere spoor aflopen, dat is dus het thema van dit werk, ‘waarin chaos en noodlot, epifanie en een vuurloos inferno een geduldig wachten noodzakelijk maken’.
In Berio's Sinfonia, waarmee dit werk verwantschap toont, soms in bijna letterlijke citaten, geeft het citeren van Mahlers scherzo uit de Tweede Symfonie - het enige werk van Mahler dat Brahms kon waarderen! - de versnipperde muziek toch een duidelijke richting mee. Omdat een dergelijk houvast in La disciplina ontbreekt, is de prestatie er alleen maar des te indrukwekkender om!
Tristan Keuris' Laudi voor twee solostemmen, koor en orkest, Keuris vierde vocale compositie, verwijst naar Mahler door in de ondertitel net als in Das Lied von der Erde van ‘een symfonie’ te spreken: er is sprake van een groots opgezette vierdelige vorm. Maar zoals Boogman de labyrinthische wereld van Varèse, Xenakis, Globokar en Berio verkent, een soort van compendium vooral van de jaren zeventig, verwijst Keuris doelbewust naar uitgesproken romantische modellen, meer nog dan Mahler leek met name in de vocale delen Puccini en Verdi model te hebben gestaan.
Schitterend vakwerk, sensueel en elegant is deze natuur-evocatie naar Gabriele D'Annunzio, waarin de zomer wordt gevraagd zich niet te haasten door de gewassen nu al tot bloei te laten komen. Jammer dat een zekere overzoete wijdlopigheid niet is vermeden.
Toonen van Guus Janssen komt wat moeizaam op gang, maar dan ontstaat er ook die typische Janssen-spanning: als er na veel (quasi) éénstemmigheid een echte polyfonie lijkt be-