Inmiddels was Leo Gestel ook bestuurslid geworden van de ‘Moderne Kunstkring’, - een vereniging die door middel van exposities bekendheid wilde geven aan de avant-garde kunst uit Frankrijk, Duitsland en Nederland. Zo kon men in Nederland in 1911 voor het eerst kennis maken met het kubisme van Picasso en Braque. In de jaren daarna werkte de invloed ervan in Gestels werk door. Hij bouwde zijn bloemstillevens en portretten op met kleine kleurige maanvormige of driehoekige segmentjes. Daarmee bereikte hij een decoratief effect, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de voorstelling. Echt beroemd werd hij door de bijna abstracte landschappen die ontstonden tijdens zijn verblijf op Mallorca in 1914. In zinderende kleuren schilderde hij havenstadjes, bergen en boomgaarden, waarbij het oorspronkelijke motief, opgedeeld in mozaïekachtige vakjes, nauwelijks meer te herkennen viel.
Vrijwel onmiddellijk na zijn terugkeer in Nederland, in augustus 1914, brak de Eerste Wereldoorlog uit. Indrukwekkende tekeningen van de stroom Belgische vluchtelingen die naar Nederland toetrok, getuigen van de betrokkenheid die Leo Gestel bij dit menselijk drama moet hebben gevoeld. Ook de troosteloze omstandigheden in de opvangcentra, waar de ontredderde gezinnen dicht opeengepakt met hun matrassen op de grond verbleven, heeft Gestel in tekeningen genoteerd.
Wat zijn kubistische ontwikkeling betreft had de kunstenaar het gevoel op een dood punt te zijn aangeland. Volledig abstract wilde hij niet gaan werken. De consequentie was dat hij een andere weg moest inslaan om vooruit te komen. Hij vestigde zich in het Nederlandse kunstenaarsdorp Bergen en werkte vanaf dat moment in een expressionistische stijl die nogal karakteristiek was voor de schilders van de Bergense school. Met zeer grove verftoetsen, zware vormen en aardse kleuren gaf de kunstenaar vorm aan zijn natuurbelevingen.
Een impasse trachtte Gestel nogal eens te
Leo Gestel, ‘De Leie’, ca. 1926, waterverf/plakkaatverf op papier, 49,7 × 69,6 cm. Coll. Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag.
doorbreken door van omgeving te veranderen. Zo trok hij in 1923 naar Duitsland en Italië. Vrij snel daarna ontvluchtte hij de spanningen met zijn vrouw en ging in zijn eentje naar Vlaanderen. Daar woonden zijn vrienden Gustave de Smet en Frits van den Berghe van de Latemse school in het lieflijke landschap van de Leie. Waren de Vlamingen tien jaar eerder in de ban geweest van het werk van de Nederlander, ditmaal was de invloed andersom. Door het warm gekleurde palet van Gustave de Smet werd Gestels kleurgebruik fleuriger en lichter. Ook de onpersoonlijke, schematische weergave van zijn figuren, die hij opbouwde vanuit plastische grondvormen, ontstond door het contact met zijn vrienden. In zijn landschappen paste hij een vergelijkbare schematisering toe. Grappig is dat Gestel behalve paarden en koeien nogal eens kleine groepjes seminaristen met zwarte pijen en hoedjes in zijn landschappen opnam. Hij vond de aspirant paters uit het naburige seminarium uiterst karakteristiek voor de streek: ‘Men kan zich geen Leiezicht denken,’ schreef Gestel, ‘of men ontmoet een of meer van deze groepen, hetgeen een markant gegeven is voor de karakteristiek van een vertelling in kleur.’
In Nederland, terug bij zijn vrouw, verdwenen de invloeden van het Vlaams Expressionisme geleidelijk uit zijn werk. In 1929 vestigde hij zich in Blaricum waar hij monumentale studies van de Spakenburger en Bunschoter bevolking maakte.