Ons Erfdeel. Jaargang 37
(1994)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| ||||
Over de geschiedenis van het NederlandsJ.M. van der Horst Wie een geschiedenis van de Nederlandse taal wil schrijven, krijgt te maken met drie problemen. Ze zijn alledrie onoplosbaar. Toch moet elke ‘Geschiedenis van het Nederlands’ zich erdoorheen slaan. Het gaat dan in de eerste plaats om de vraag: ‘Wat is Nederlands?’; in de tweede plaats om de culturele verschuiving van Zuid naar Noord in de 16de en 17de eeuw; en in de derde plaats om Vlaams-België. Een schrale troost is dat de geschiedenissen van andere grote cultuurtalen met overeenkomstige, en even onoplosbare, problemen te kampen hebben. Kort na elkaar zijn er nu drie boeken verschenen over de geschiedenis van het Nederlands: Marijke van der Wal (in samenwerking met Cor van Bree), Geschiedenis van het Nederlands, Utrecht 1992; Herman Vekeman & Andreas Ecke, Geschichte der niederländischen Sprache, Bern 1993; Jan W. de Vries, Roland Willemyns en Peter Burger, Het verhaal van een taal, Amsterdam 1993. Drie boeken: zelden is de gelegenheid zo gunstig om te betogen dat de geschiedenis van onze taal drie onoverkomelijke struikelblokken bevat. Het bewijs ligt nu in de boekhandel. Van der Wal en Vekeman & Ecke komen er nogal aardig doorheen; De Vries & Willemyns echter, populair geschreven en met veel plaatjes, maar soms met de diepgang van de borreltafel, gaat geregeld onderuit. | ||||
Eerste probleemHet is onvermijdelijk dat de geschiedschrijver van onze taal, beginnend bij het Oudnederlands en Middelnederlands, halverwege de weg naar het heden zijn oorspronkelijke onderwerp verruilt voor een ander onderwerp. De geschiedenis van het Middelnederlands is de geschiedenis van de Middelnederlandse | ||||
[pagina 170]
| ||||
dialecten. Een overkoepelende standaardtaal is in het vroege Middelnederlands nog niet aanwezig en in het latere Middelnederlands nog flinterdun. Is men echter aangekomen ter hoogte van de 16de eeuw, dan gaat het verhaal in feite verder over iets anders, namelijk over de dan ontstane standaardtaal (aanvankelijk alleen nog standaard-schrijftaal), terwijl de dialecten bijna geruisloos uit het beeld verdwijnen. Het is alsof men begint zijn kamer te witten, maar eindigt met de auto te wassen. Het gaat haast vanzelf zo, want niet alleen trekt de opbloei van de jonge standaardtaal uiteraard de belangstelling, ook ontbreekt het ons simpel aan gegevens over de 17de- en 18de-eeuwse dialecten. Juist door de standaardisering van de schrijftaal verdwijnen de dialecten uit het beeld. Ze duiken onder, ze zijn dan niet verdwenen, dat is zeker. Want mondjesmaat krijgen we er in de 17de en 18de eeuw iets over te horen, en vanaf de 19de eeuw, als de bronnen weer wat rijker worden, blijkt dat ze wel degelijk overleefd hebben. Maar tussen 1600 en 1800 zijn ze nagenoeg onttrokken aan het zicht van de moderne geschiedschrijver. Als vanzelf gaat hij dus bij de 17de en 18de eeuw over de standaardtaal vertellen, ook al is de lijn met zijn eerdere hoofdstukken daardoor grondig verbroken. Veiligheidshalve definieert men ‘het’ Nederlands meestal als de overkoepelende standaardtaal plus de dialecten, maar zo'n definitie kan de breuk niet helen die het verhaal feitelijk in twee halve verhalen breekt die niet op elkaar aansluiten. | ||||
Tweede probleemIn de 13de eeuw is Vlaanderen toonaangevend. Het leeuwedeel van de overgeleverde 13de-eeuwse teksten komt uit Brugge. In de 14de en 15de eeuw verschuift het culturele en taalkundige zwaartepunt naar Brabant met steden als Brussel, Antwerpen en Mechelen. Bij het begin van de standarisering is dus het voorbeeld Brabants. Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw ligt de taalkundige norm echter in Holland. En dat is tot op heden zo gebleven. Het zijn economische en politieke gebeurtenissen geweest die geleid hebben tot deze verhuizing van de norm. Ieder boek over de geschiedenis van het Nederlands besteedt hier ruime aandacht aan en volgt de verschuivingen: voor 1300 is Holland nog haast niet te zien, na 1300 raakt Vlaanderen, na 1600 ook Brabant goeddeels uit het beeld. Het gaat goed zolang men zich beperkt tot de zogenaamde externe taalgeschiedenis. Er is namelijk veel voor te zeggen, zeker vanuit het perspectief van de standaardisering, het oog gericht te houden op het toonaangevende dialect. Maar zodra ook de interne geschiedenis behandeld wordt, de ontwikkelingen in de grammatica en de klanken, gaat het mis. Ook hier geldt, net als bij het probleem van standaardtaal en dialecten, dat de geschiedschrijver zich ergens halverwege zijn verhaal een ander object kiest dan waarmee hij begon. Ontwikkelingen bij bijvoorbeeld de woordvolgorde, | ||||
[pagina 171]
| ||||
de ontkenningen of de klanken zijn nauwelijks van 1200 tot 1800 te traceren, om de eenvoudige reden dat 13de-eeuws materiaal veelal Vlaams is en 18de-eeuws materiaal Noordnederlands. Menige ‘verandering’ is in feite niets anders dan een (soms nog bestaand) dialectverschil tussen Vlaams en Hollands, tussen Vlaams en Brabants etc. Men is zich hiervan zeker bewust. Maar het beschikbare materiaal levert nu eenmaal niet een doorlopend verhaal doch twee of drie halve verhalen, die weer niet op elkaar aansluiten. Een extra moeilijkheid is dat probleem-1 (dialect/standaardtaal) en probleem-2 (Zuid/Noord) zich beide vooral in de 16de eeuw afspelen. In de 16de eeuw worden de wissels omgezet waardoor al wat volgt niet meer aansluit op wat voorafging. | ||||
Derde probleemNaast of boven de dialecten in Nederland heeft zich een standaardtaal ontwikkeld, bruikbaar in heel Nederland. In België is dat niet gebeurd, doordat de loop der geschiedenis er anders was. Toch kregen de Nederlandssprekenden er, toen het goed recht van het Nederlands bevochten was, uiteraard behoefte aan een standaardtaal. Nu worden standaardtalen niet uit de grond gestampt, en er valt niet op te wachten. De enige oplossing was (en is) de bestaande Nederlandse standaardtaal aanvaarden: bestaand in Nederland. En dat is dan ook wat in Vlaams-België massaal gedaan is en gedaan wordt. Deze situatie van aanvaarding van een verre norm leidt tot een ambivalente houding. Misschien is ze psychologisch verklaarbaar. In ieder geval treffen we haar ook in het oosten en noorden van Nederland aan: die tegenstrijdige reactie van enerzijds de in de Randstad waar te nemen norm volgen en anderzijds boordevol kritiek zijn op die norm. De Vries en Willemyns citeren in dit verband zelfs Tom Lanoye: ‘Vlamingen zijn schizofreen. Ze kijken tegen Nederlanders op en haten hen tegelijk hartgrondig’ (p. 196). Probleem-3 bestaat hierin, dat het ondoenlijk is deze schizofrenie redelijk te beschrijven. Wie haar niet aan den lijve ondervindt, zal de zaak met de grootste terughoudendheid, en daardoor soms wat afstandelijk bespreken (zie Van der Wal; zie Vekeman & Ecke); wie er middenin zit, gaat zich gauw aan subjectiviteit te buiten en de zaak krijgt onevenredig veel gewicht (zie De Vries en Willemyns). | ||||
Professor Willemyns en het ABNIn het boek van De Vries & Willemyns krijgt het Nederlandse Nederlands van 1795 tot heden 11 bladzijden en het Nederlands in België circa 35. Hoe interessant die ook zijn, het centrum van de Nederlandse taal komt er bekaaid vanaf vergeleken bij perifeerder kwesties. Ook als men zich neerlegt bij deze keuze voor de periferie, moet vastgesteld worden dat dat gebeurt met een subjectivi- | ||||
[pagina 172]
| ||||
teit, soms zelfs onredelijkheid die men niet zou verwachten: gezellig ouderwetse Hollanderhaat. Bewoners van de Randstad heten er ‘weinig verdraagzaam als het gaat om zuidelijke spraakklanken en woorden’ (p. 131), ze stellen zich ‘tegenover hun zuidelijke taalgenoten vooral paternalistisch op’ (p. 194) terwijl hun taal ‘te veel Franse woorden bevat en de uitspraak wat verloederd is’ (p. 194). Enzovoort. Zoiets hoor je inderdaad wel eens. Maar omdat professor Willemyns niet zegt dat het klinkklare onzin is, zal ik het maar doen. Men zou, voordat men deze oubollige vooroordelen weer van stal haalde, eens serieus vergelijkend onderzoek moeten doen naar taalattitudes: wat vinden Randstadbewoners van het Belgische Nederlands, en wat vinden Nederlandssprekende Belgen van het ABN? Ik kan de uitslag voorspellen: de meeste Hollanders vinden het Belgische Nederlands ‘mooi’, ‘zangerig’, ‘aardig’; de meeste Vlamingen vinden het Randstadse ABN ‘koud’, ‘hard’, ‘schraperig’. Ik heb nog nooit een Vlaming lyrisch gehoord over het ABN, terwijl menige Hollander verliefd is op het Belgische Nederlands. Gezelle, Boon, Claus in sommige werken, zijn in Nederland mede door hun taalgebruik zo populair. Wie noemt er één Hollandse schrijver die in Vlaams-België ‘mede door zijn taalgebruik’ populair is? Kortom: Hollanders denken over het Belgische Nederlands beduidend positiever dan Belgen over het ABN. En het boek van De Vries & Willemyns is daarvoor het zoveelste bewijs: Willemyns kan uitpakken over Hollanders en het ABN, terwijl De Vries... zich wijselijk op afstand houdt. Het enige wat De Vries lijkt te haten, zijn theologen. | ||||
Professor De Vries en de theologenBij de bespreking van de 19de eeuw komen Siegenbeek, Van der Palm en Weiland ter sprake. We lezen daar: ‘in deze jaren werd de zorg voor het Nederlands gemonopoliseerd door kanseltijgers’. Aardig gezegd maar het slaat nergens op: iedereen was vrij om grammatica's en woordenboeken te schrijven. Dat er in de praktijk veel theologisch geschoolden over taal publiceerden komt niet door enig monopolie maar doordat er veel theologen waren: theologie was de enige universitaire studie waarvoor destijds fondsen bestonden voor minder draagkrachtigen! Even verder lezen we: ‘Doordat veel predikanten en juristen, getraind als die waren in de kunst van de welsprekendheid, zich over de jonge algemene spreektaal ontfermden, zat de spreektaal een eeuw lang onder de plak van de schrijftaal’. Opnieuw mis, al krijgen nu ook de juristen een veeg uit de pan. De toonaangevende positie van de schrijftaal in de taalbeschouwing van de 18de en 19de eeuw komt volstrekt niet door de ‘predikanten en juristen’. In heel West-Europa zien we in die periode dezelfde opvattingen, ook in landen waar predikanten minder aan de weg timmerden. De geschiedenis van de ver- | ||||
[pagina 173]
| ||||
houding schrijftaal/spreektaal is gecompliceerd en gedeeltelijk nog onbekend. Maar er valt wel iets zinnigers over te zeggen dan dat het komt door de predikanten en juristen. | ||||
Is Oudnederlands wel Nederlands?De Vries en Willemyns laten de geschiedenis van het Nederlands beginnen met een liefdesliedje (p. 11): het bekende zinnetje ‘hebban olla vogala’, door hen ‘omstreeks het jaar 1100’ gedateerd. Vervolgens blijkt dat ‘de oudste Nederlandse teksten dateren uit de tiende eeuw’ (p. 12). Is het hebban-zinnetje bij nader inzien niet het begin? De auteurs twijfelen of ‘het Nederlands van 1000, of 900, of nog eerder, met recht Nederlands genoemd mag worden’ (p. 12). Ja, zelfs van het hebban-zinnetje blijken ze niet zo zeker meer. En waarom niet? We krijgen het verklaard op bladzijde 12-13: er is sindsdien zoveel veranderd en er bestond toen nog geen overkoepelende algemene taal. Dat is een argumentatie van lik-me-vessie, want naar deze norm gemeten zou ook het meeste Middelnederlands geen Nederlands genoemd mogen worden. Er zijn allerlei overwegingen denkbaar om teksten als de Wachtendonckse Psalmen, de Egmondse Willeram, de Utrechtse doopbelofte (want daar gaat het om) geen Nederlands te noemen, maar niet de hier genoemde redenen. Deze wankelmoedige start komt door een halfzachte definitie van wat onder Nederlands verstaan wordt. Op bladzijde 7 komen de auteurs over de dialecten niet verder dan dat ze ‘op de een of andere manier ook tot het Nederlands gerekend kunnen worden’ (mijn cursivering). Wie de standaardtaal zo cruciaal acht, moet probleem-1 forceren door pas ter hoogte van de 15de of 16de eeuw zijn verhaal te beginnen. Wie echter het Middelnederlands, d.w.z. de Middelnederlandse dialecten een plaats geeft in een boek met de ondertitel Negen eeuwen Nederlands, mag niet aarzelen bijvoorbeeld de Wachtendonckse Psalmen in zijn beschouwing te betrekken. Het merkwaardige is nu, dat de auteurs dat ook inderdaad doen, de lezer in vertwijfeling brengend of het wel mag. Hiermee zijn de struikelingen rondom het begrip ‘Nederlands’ nog lang niet opgesomd. Ik noem nog op bladzijde 87: ‘De eenheid van het Nederlandse taalgebied vanaf de zestiende eeuw komt tot uiting in een algemene geschreven taal,...’ Hier is Vlaams-België wel heel letterlijk uit het verhaal verdwenen. Of zijn de dialecten in de zuidelijke Nederlanden geen ‘Nederlands’? Opnieuw: men zou zo kunnen definiëren, maar dan moeten andere inconsequenties genoemd worden. | ||||
De normBij de bespreking van de norm voor de standaardtaal lezen we in Het verhaal van een taal een onthullende zin: ‘De Vlamingen hebben geen sterke onder- | ||||
[pagina 174]
| ||||
handelingspositie, omdat taalpolitieke overwegingen hen dwingen de noordelijke norm te aanvaarden, terwijl niets de Nederlanders noopt het oor te luisteren te leggen in het zuiden’ (p. 197). Onderhandelingspositie: alsof een standaardtaal aan de onderhandelingstafel tot stand komt! Een standaard is er doordat mensen zich ernaar richten. Er valt niets te onderhandelen. Een standaardtaal is geen compromis tussen taalkundigen maar een sociale realiteit, grotendeels bepaald door economische factoren. Het feit dat Nederlanders hun oor zo zelden te luisteren leggen in het zuiden, door sommige Vlamingen als arrogantie uitgelegd, is nu juist de norm. Zouden Nederlanders wèl naar het zuiden luisteren, dan hield eo ipso deze norm op te bestaan. Er zou over 100, 200 of 300 jaar een nieuwe norm kunnen ontstaan, bijvoorbeeld geënt op Antwerpen. Best mogelijk. Maar àls dat gebeurt, dan komt het niet door ‘onderhandelaars’, maar doordat Antwerpen dan een belangrijker stad is dan Amsterdam en Rotterdam. | ||||
Populair verteldMisschien is veel te wijten aan de poging Het verhaal van een taal leesbaar te maken. Leesbaar is het; Peter Burger heeft zijn werk goed gedaan. Maar doordat hij kennelijk niet teruggefloten werd door de twee andere auteurs, is menige formulering tegenstrijdig, roekeloos of zelfs onjuist. Begint het Germaans reeds voor het begin van onze jaartelling uiteen te waaieren (p. 18) of pas erna (p. 16)? Zijn Oudnederlands en Oudsaksisch twee aparte talen of niet (p. 21)? Is Oudnederfrankisch een andere naam voor Oudnederlands of is het een eerder stadium (p. 21)? Wat moet ik denken van ‘het Egyptisch is ouder dan het Frygisch’ (p. 13)? Het is simpel niet waar dat men ‘vanaf het moment dat mensen begonnen na te denken over taal’, zich de vraag stelde: ‘Welke taal is de oudste?’ (p. 13) (Zie de Griekse filosofie). Een constructie als ‘Mij lusten nog peultjes’ (p. 107) heeft nooit bestaan, niet in het begin van deze eeuw en niet in de Middeleeuwen. De Dikke Van Dale heet niet reeds sedert 1950 zo, maar op zijn vroegst vanaf 1964 (zie De Nieuwe Taalgids 57 (1964), p. 55). | ||||
EvaluatieHet spreekt vanzelf dat de vakgeleerde op een aantal punten van mening zal verschillen met Van der Wal en Vekeman & Ecke. Die discussie hoort thuis in een vaktijdschrift. Ook zij kunnen de drie grote problemen van onze taalgeschiedenis niet oplossenGa naar eind(1), maar ze gaan er tenminste redelijk consistent mee om. Beide boeken hebben, ofschoon ze iets moeilijker toegankelijk zijn, wel heel veel meer niveau dan Het verhaal van een taal. Juist de niettaalkundige lezer, onbekend met definitieproblemen maar niet op zijn achterhoofd gevallen, en met voldoende belangstelling voor 290 bladzijden taalge- | ||||
[pagina 175]
| ||||
schiedenis, moet ernstig overwegen of hij niet veel beter de 240 bladzijden van Vekeman & Ecke kan kiezen, of nog beter de 429 bladzijden van Van der Wal. | ||||
Noot:Zie voor ook geen oplossing: j.m. van der horst & f.j. marschall, Korte geschiedenis van de Nederlandse taal, Amsterdam, 1989 (3de druk 1992). | ||||
Bibliografie:
| ||||
Noot van de redactie:In 1983 publiceerde de Stichting Ons Erfdeel de brochure Nederlands. Het verhaal van een taal, waarvan in 1993 de vijfde druk verscheen. Deze brochure werd geschreven door Omer Vandeputte. De overname van de titel Het verhaal van een taal in het hierboven besproken werk, gebeurde zonder dat daarvoor de toestemming was gevraagd. De Stichting Ons Erfdeel wil hierbij de lezer op deze ongebruikelijke gang van zaken attenderen. |
|