Publikaties
Filosofie en nationalisme
Eén van de kenmerken van onze tijd is de groeiende grensoverschrijding, terwijl we tevens een verrassende heropleving van nationale gevoelens vaststellen. De eerste tendens mag niet leiden naar een universeel, ongedefinieerd kosmopolitisme. De tweede wordt terecht gevoed door een behoefte aan lokale, regionale en nationale ‘nestwarmte’. Wie aan de vormgeving van een twintigste-eeuwse samenleving denkt, mag geen van beiden uitschakelen; allebei komen overeen met een historische strekking.
Het is goed, dat hierover ook door filosofen wordt nagedacht en hier hebben we een resultaat van hun overwegingen. Als niet-vakman wagen wij ons niet aan bespreking van het opstel van Prof. Heyde, dat zich speciaal met het denken van Hegel en zijn invloed bezighoudt. Maar de drie andere auteurs begeven zich telkens ook op politiek terrein.
Het doorbrekende internationalisme, vooral op economisch gebied, is bekend genoeg, maar het raakt de gezindheid van de burger zelden positief. De psychologische loyaliteit van de burger richt zich nog steeds op de nationale gemeenschap, alsof die nog het hoogste gezag zou kunnen uitoefenen, als in 1914. Het begrip ‘nationale soevereiniteit’ wordt nog graag gebruikt alsof het almachtig was, ja een bijna geheiligd beginsel.
Anders gezegd: de beeldvorming van de mensen heeft de ontwikkeling van de maatschappij niet meebeleefd. In zoverre lijkt het nationalisme vandaag niet meer dan een archaïsche reactie. Maar het heeft respectabele wortels, waaraan niemand ongestraft voorbij kan gaan. Hejdánek: ‘The reality of modern nations is an important proof of the potentially immense influence of ideas, right or wrong’ (p. 5). Dat betekent echter niet, dat ideologieën het eeuwige leven hebben. Ze zijn geboren op een bepaald moment: zo is nationalisme niet te scheiden van de romantiek, toen die opkwam in de tweede helft van de achttiende eeuw. En wie, anderzijds, het spontane enthousiasme van 1914 vergelijkt met de gevoelens waarmee men in 1939 ten oorlog trok - zélfs in nazi-Duitsland! - die weet, hoezeer ook patriottisme aan verandering onderhevig is. De naïeve geestdrift voor ‘la patrie en danger’ kwam niet terug.
Dat proces voltrok zich verschillend in verschillende landen, al naar de wijze waarop de natie-staat er was ontstaan en hoe de bevolking haar had leren beschouwen.
In de Franse Republiek overheerste een gevoel van nationale trots, waaraan ook anderen dan Frans-geborenen kunnen delen: het woord ‘republikeins’ betekent daar veel meer dan het verdwijnen van een koningschap. Het wil er zeggen: van harte meedoen aan het ‘dagelijkse plebisciet’, waarvan Renan gesproken heeft. Vóór de dekolonisering zetelden ook Afrikanen als ‘Fransen’ in het Franse parlement!
Het Duitse patriotisme daarentegen stoelt op vereisten, waaraan alleen geboren Duitsers voldoen. Hun historische geheugen is niet ideologisch getint, maar in oorsprong mythologisch, hetzij men aansluit bij een figuur als keizer Barbarossa (die niet dood is maar slaapt) of, zoals onder de nazi's, bij Hendrik de Leeuw.
Zeker, deze beide vormen van vaderlands gevoel - Frans en Duits - hebben elkaar onwillekeurig beïnvloed. Maar bij een ontmoeting tussen historici uit beide landen, in Brunswijk, bleek hoezeer het fundamentele verschil in gehechtheid en fierheid, verschillend bleef.
Een ander verschil van nationaal instinct ligt in de beleving van de nationale staat. Die heeft in Frankrijk iets sacraals: men schrijft ‘l'État’ met een hoofdletter, want deze heeft al de dynastische centralisering belichaamd, waarop de Republiek voortbouwt. Voor een Duitser daarentegen is de staat een noodzakelijke instelling, niet veel meer: staatsvormen gaan voorbij, ‘das Volk’ blijft!
In beider houding tegenover het interne zowel als het transnationale federalisme is deze tegenstelling ook sterk voelbaar. In Frankrijk was ‘Federalisme’ een lelijk woord, dat gelijk stond aan reactionair heulen met de vijand (‘le crime du Fédéralisme’ tegenover de ‘une et in-