HUMUS. Vijftien jaar Kaaitheater
Naar aanleiding van de vijftiende verjaardag van het Kaaitheater werd een copieus kunstboek uitgegeven. Naast een heldere historische terugblik zijn ook essayistische en journalistieke beschouwingen opgenomen, aangevuld met overzichten van jaarprogramma's en eigen publikaties. Bij het vele fotomateriaal zijn o.m. alle Kaaitheater-affiches afgedrukt. De teksten zijn geschreven in het Nederlands, Frans en Engels. Het boek heeft iets monumentaals. Wat het Kaaitheater in die vijftien jaar gepresteerd heeft, is indrukwekkend. Stichter en artistiek directeur Hugo de Greef (o1953) wil echter de voorbije werkzaamheden niet te veel als een monument zien. Met de woorden uit de inleiding van Ritsaert ten Cate spreekt hij liever van ‘de humus, de vegetatie waarop nieuwe dingen groeien’. Dat ligt helemaal in de lijn van de Kaai-filosofie.
Het Kaaitheater ontstond in 1977 als een festival n.a.v. het eeuwfeest van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS). Het was een gezamenlijk Brussels initiatief van de Beursschouwburg, het Kunst- en Cultuurverbond en de Workshop, die vonden dat er naast de officiële viering ook plaats moest zijn voor het ‘andere’ theater. Hugo De Greef maakte de programmering.
Vijfmaal (van 1977 tot 1985) organiseerde De Greef het Festival, niet vanuit een reflex van ‘verworven recht’, maar als de tweejaarlijkse neerslag van een heel bewuste visie. Hij vond het broodnodig dat het Brusselse en Vlaamse publiek kennis maakten met de vernieuwingen in het internationale theaterveld. Avant-gardistische groepen waren wel geregeld te gast in het Paleis voor Schone Kunsten (Brussel), Théâtre 140 (Schaarbeek), Proka (Gent) of De Warande (Turnhout), maar een festival was er nog niet. Grote namen als La Cuadra de Sevilla, de New Yorkse Wooster Group, het Bremer Tanztheater en andere kwamen nu voor het eerst in België. De voorstellingen door Teatr Stu (PL), The Artaud Company (GB), Ro-Theater (NL), Unga Klara (S), Jacques Lecoq (F), Jango Edwards (GB), Stuart Sherman (USA), Akademia Ruchu (PL), Lindsay Kemp Company (GB), Bob Wilson (USA), National Theatre of the Deaf (USA), Carlos Traffic (ARG), Falso Movimento (I)... waren voor velen een openbaring.
Vanaf het begin, en in toenemende mate, had De Greef ook aandacht voor eigen Vlaamse creaties, vooral van jonge kunstenaars die in een niet-officieel verband aan interessante projecten werkten. Prominent buitenlands theater naar Brussel brengen had alleen dan zin wanneer die aanwezigheid een kruisbestuiving tot stand kon brengen binnen de eigen theatercultuur. Hij wou met andere woorden vitaminen aanreiken voor een grotere vitaliteit van het sluimerende Vlaamse theater. Hij is daar ook in geslaagd.
Juist omdat zo'n opdracht een continuïteit impliceert, zag hij na tien jaar af van de festivalformule. In het feestboek stipt chroniqueur Jef de Roeck nog andere redenen aan. Een ervan was de groeiende concurrentie van andere initiatieven om buitenlandse produkties naar Vlaanderen te halen en het daarmee gepaard gaande gevoel van energieverspilling. Een andere was de omstandigheid dat de ‘binnengehaalde’ Belgische artiesten ook werkelijk in Brussel thuishoorden en daar in die tien jaar een generatie hadden gevormd die het internationale aanzien van de toneel- en danskunst mede bepaalden. Die ontwikkeling wou het Kaaitheater stimuleren.
Vanaf september 1987 werd overgeschakeld naar een doorlopend jaarprogramma. Kaaitheater werd een produktiehuis. De organisatie werd ondersteund door een fusie met de v.z.w. Schaamte, een uniek produktie- en distributieplatform, waarvan De Greef ook al tien jaar de grote bezieler was.
Het Kaaitheater opteert niet voor een mozaïek-programmering, waarin de grootst mogelijke verscheidenheid wordt nagestreefd van al wie belangrijk theater maakt. De Greef selecteert, uiteraard subjectief, binnen- en buitenlandse groepen en kunstenaars die in hun commentaar op de maatschappij affiniteiten hebben, en hij gaat die dan ook volgen in hun ontwikkeling. Dat leidt tot een permanente dialoog met de kunstenaar, die weet dat hij in het Kaaitheater thuis is en er geapprecieerd wordt. Daarom ook verkiest dramaturge Marianne van Kerkhoven de term ‘kunstenaarscentrum’ boven ‘kunstencentrum’.
Met een dergelijke aanpak neem je risico's en stel je eisen aan je publiek. Maar voor dat publiek is het tegelijk een verrijking om enerzijds de innerlijke samenhang tussen de verschillende creaties van één kunstenaar en anderzijds de verbanden tussen het werk van de verschillende gepresenteerde kunstenaars te