O.-L.-Vrouwekathedraal, Antwerpen, westgevel.
In het ‘Leven in en om de kerk’ wordt de cultus behandeld door Jos van den Nieuwenhuizen en de muziekcultuur door Guido Persoons en Hedwige Baeck-Schilders. De ‘Geschiedenis van het gebouw’ wordt geschetst door Joke Bungeneers, Linda van Langendonck, Stefaan Grieten en Roland de Ceulaer. Het uitvoerige hoofdstuk over ‘Het kunstpatrimonium’ is geschreven door Hans Nieuwdorp, Carl van de Velde, Frans en Piet Baudouin, Willem Aerts, Stefaan Grieten en Roeland de Ceulaer. ‘Onder de kathedraal’ bevat een bijdrage over het archeologische bodemonderzoek van de stadsarcheoloog Tony Oost en zijn medewerkers en over het antropologisch en paleopathologisch onderzoek van Paul Janssens en medewerkers. ‘De restauratie’ tenslotte wordt behandeld door Reinout van Leemputten en Willem Aerts. Het geheel wordt afgesloten met een uitvoerige bibliografie en een register. De behandeling is duidelijk gericht op een ruim publiek dat door de luxueuze opmaak moet worden overhaald om het boek ter hand te nemen en het zich vervolgens aan te schaffen.
Een soortgelijk feitenrelaas heeft ook zijn voordelen. Uit de nuchtere opsomming van feitelijke gegevens, aangevuld door talloze illustraties, ontstaat onwillekeurig voor het oog van de volhardende lezer een beeld dat door de vele concrete details erg levendig en zelfs spannend wordt, een beeld waarin het gebouw zelf als een soort filigram continu aanwezig is. Voor het eerst verschijnt de rijke geschiedenis van de kathedraal als een compendium van de geschiedenis van de hele stad en als de samenvatting van het verloop van een afgerond tijdperk.
Toch is die individuele geschiedenis niet het meest boeiende aspect van die kennismaking met de Antwerpse kathedraal, maar wel de confrontatie met dit geweldige, universele menselijke avontuur, waarin de bouwende en beeldende mens steeds opnieuw probeert zijn eigen grenzen te overschrijden en zijn eigen nietigheid teniet te doen. Elk gebouw immers is een toren van Babel waarin mensen, tegen beter weten in, de hemel willen bestormen. Bekeken vanuit die invalshoek zijn de sporen uit het verleden niet alleen interessant voor kunsthistorische indelingsmaniakken, maar worden ze levende getuigen die alle schematische voorstellingen en ideologische toeëigeningen doorbreken door een even geheimzinnige als onver-