wereld, dat zich in de periode 1987-1991 afspeelt. Hij had aan dit boek als motto dit citaat uit Czelaw Milosz' Geboortegrond Europa mee kunnen geven, dat hij elders heeft gebruikt: ‘Het zou voldoende zijn, de draad van het lot van één mens op te pakken om, door deze te volgen, te verzinken in het struikgewas van de onderlinge afhankelijkheid tussen individu en geschiedenis’. Deze onlosmakelijke verbondenheid heeft Benno Barnard een besef bijgebracht ‘waarin het gevoel van eigen onbenulligheid en eigen betekenis elkaar ongeveer in evenwicht houden’. Zijn autobiografisch portret werkt dan ook grotendeels indirect, in de weerkaatsing van de historische spiegel die hij ophangt. ‘Ik’ en ‘Zelf’, zegt hij, zijn ‘onbeholpen woorden, door iedereen gebruikt om te vergeten wat men eerst en vooral is: kind van zijn tijd, zoon van een volk, schepsel van de geschiedenis’.
In Het gat in de wereld betekent die afhankelijkheid in de allereerste plaats dat hij de zoon is van zijn vader, de dominee Willem Barnard, die als dichter bekendheid heeft verworven onder het pseudoniem Guillaume van der Graft.
Daarom herneemt hij in het eerste en het laatste hoofdstuk van dit boek de geschiedenis van zijn kinderjaren in de achttiende-eeuwse pastorie annex tuin in het Gelderse plaatsje Rozendaal, die we kenden uit
Uitgesteld paradijs, maar die hij dit keer nadrukkelijk beschrijft vanuit het perspectief van die verhouding. Het is een indringend en aan de hand van concrete feiten beeldend verwoorde verhouding vol ambivalente gevoelens van aantrekking en afstoting, bewondering en angst, liefde en afkeer, die in het opeisen van de eigen identiteit de gedachte oproept aan de bekende ‘vadermoord’, die zich in dit geval echter niet echt voltrekt, maar opgelost wordt in de dubbele beweging van vlucht en blijvende diepe genegenheid. Barnard herkent zijn vader tot in het eigen spiegelbeeld dat hij uit etalageruiten opvangt, en beschouwt zijn levenslange neiging om aan die alomtegenwoordigheid te ontsnappen als pathologisch gedrag. Dat gedrag toetst hij vervolgens aan grote voorbeelden uit de intellectuele en artistieke geschiedenis, zoals Oedipoes, Hamlet en Kafka, die evengoed zijn herkomst hebben bepaald: de verwantschappen maken telkens ook de verschillen zichtbaar, en om dit samenspel is het de auteur zijn hele boek door te doen. Vandaar dat hij voortdurend op zoek is
Benno Barnard (o1954).
naar in de geschiedenis verborgen verwantschappen en verbanden, zodat zijn persoonlijke levensverhaal de vorm aanneemt van zorgvuldige literaire compositie vol motiefrijmen, waarin alles met alles als in een web samen moet hangen. Een voorbeeld daarvan ontdekt hij nog in de figuur van de predikant-dichter P.A. de Genestet, een romantisch voorganger en tragisch evenbeeld van zijn vader in de pastorie te Rozendaal, die honderdvijfentwintig jaar eerder op precies dezelfde dag als Benno geboren blijkt te zijn.
Het tweede hoofdstuk bevat het relaas van Barnards verblijf in Austin, waar hij gedurende het academisch jaar 1987-1988 in het gezelschap van Joy als ‘writer-in-residence’ aan de universiteit doceerde. Er komen treffende beschrijvingen van bezoeken aan New Orleans, een Sioux-reservaat en Mexico in voor, maar de essentie ligt elders. Daar in Texas, ‘deze saaie uithoek van de wereld’, waar hij bovendien wordt geconfronteerd met het blijmoedige analfabetisme van zijn studenten, voelt de auteur zich, ontheemd, verzinken in een geestelijke leegte. Hij heeft te kampen met faalangst en een totale writer's block, en overmand door verveling en heimwee naar Europa schrijft hij ter compensatie lange brieven aan zijn vader. Deze epistolaire binding is belangrijk, want zij verraadt gelijktijdig zijn vereenzelviging met de cultuur van de Oude Wereld en zijn afkeer van Amerika. In een van die brieven stelt hij een gezamenlijke reis met zijn vader naar Praag in het