Een graf in Westende
Onder de commemoratieve titel Een graf in Westende, die verwijst naar het gelijknamige stukje over Clovis Baert, de literator-van-éénboek en de latere oprichter van het lucratieve reclameblad De Antwerpse Post, heeft Ludo Simons 21 opstellen gebundeld, vrijwel allemaal geschreven en gepubliceerd in de periode van - toevallig of niet - ook 21 jaar, van 1965 tot 1986, toen hij in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven werkzaam was.
In zijn woord vooraf schrijft de auteur: ‘Een toevallige bundeling dus? In dat geval hoefde het voor mij niet. Het gaat in dit boek over twintig schrijvers, waarvan ik de meeste niet en sommige zeer goed heb gekend, maar die mij allemaal, op een bepaald moment in mijn leven, hebben geïntrigeerd door een markant facet van hun persoonlijkheid’. De artikelen reflecteren echter evenzeer, in de themata én in de benadering ervan, zijn karakteristieke individuele standpunten die in de loop der jaren met steeds grotere stelligheid werden ingenomen.
De belangstellingssferen die in de verschillende stukjes aan bod komen, kunnen worden samengebracht rond een vijftal grote polen waarbij meestal ook andere activiteiten van Ludo Simons aansluiten: bijdragen die te maken hebben met tekstuitgaven waarbij de auteur op de een of andere manier betrokken was, zo hij ze al niet zelf verzorgde, bijdragen over de Vlaamse Beweging, de uitgeverij, de filologie en het Nederduits, en wat ik zou willen noemen het cultuurhistorisch fait-divers.
De opstellen die met uitgaven verband houden, beginnen met het artikel over Hendrik Consciences Geschiedenis mijner Jeugd, waarin reeds vervat ligt wat Simons later, in 1983, nog over Hendrik Conscience zal schrijven.
Tot diezelfde categorie behoren zeven andere artikelen uit Een graf in Westende. Ik loop ze even door: de bijdrage over Domien Sleeckx, journalist, literator, toneelschrijver, criticus en leraar, vrijzinnig liberaal en flamingant. Simons gaf Sleeckx' Indrukken en ervaringen in 1982 opnieuw uit met toevoeging van de nog nooit gepubliceerde hoofdstukken 12 en 13, en stelt terecht dat Sleeckx' invloed op de ontwikkeling van het geestesleven in de negentiende eeuw nog nauwelijks is onderzocht.
In 1972 bezorgde hij de teksten van Willem Gijssels onder de gelijknamige titel
Een vedel in
Ludo Simons (o1939).
den avond, waarin reeds alle ontroering en weemoed besloten liggen die én het leven én de betere poëzie kenmerken van deze andere oudgediende uit het Museum der Vlaamsche Letterkunde.
Over het in Vlaanderen al te weinig beoefende genre van de biografie, handelen twee andere opstellen. Het ene gaat over Juliaan Claerhout, ‘de eenvoudige pachterszoon uit Wielsbeke, die zo goed kon leren’ dat hem een succesrijk leven als priester en geleerde beschoren was, de merkwaardige priester-archeoloog, Gezelliaan en Daensist, die tevens de belangrijkste medewerker van Het Belfort was.
Het tweede opstel is getiteld Hegenscheidt of de biografie van een schrijver. Hierin breekt Simons bij zijn met reden kritische bespreking van Raymond Vervliets boek uit 1977 een lans voor de literaire biografie, waarvan elke serieuze traditie in Vlaanderen helaas ontbreekt, en legt hij uit waarom dit, volgens hem, zo is.
Tot deze eerste groep artikelen behoort eveneens de wat triest - ik bedoel droevig - gestemde bespreking van Jan Emiel Daeles Je onbekende vader en, het kon ook moeilijk anders, de opstellen over Streuvels en over zijn vader Jozef Simons van wie hij in 1963 de verzamelde werken uitgaf: Jozef Simons, eenmaal anders; Tweemaal Mira en Streuvels en zijn eerste uitgevers.
Dit voert meteen naar een ander terrein waarop Ludo Simons zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt: de geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. Hij schreef er in het midden van de jaren tachtig een tweedelig standaardwerk over en zijn belangstelling voor dit