Elisabeth Eybers (o1915).
Ek mis myself steeds minder. Ek bedoel:
as steeds meer buitedingen my gaan boei
dan sintels van inwendige gevoel
tintel dit of ek selfafstotend groei.
Vermindering neem waarneembaar toe. Ek hoop
om te voldoen aan omgekeerde bloei
en leeg genoeg te loop om vol te loop
met wat vanuit hierbuite binnevloei.
Wie zo'n gedicht kan schrijven is een meester. Het heeft de volmaaktheid van een gepolijste kristallen bol waarin zich het heelal weerspiegeld zonder dat men de volledigheid ervan kan waarnemen. Alles weerspiegelt zich in alles. De titel van het gedicht suggereert een beperking, maar ook dat is in dit verband dubbelzinnig. Het uitzicht op de kade, vanuit een venster (van het huis waarin de dichteres woont), veronderstelt een inkadering van de ruimte. Maar de schrijfster verplaatst zich in het vers en in haar optiek, en draait de blik andersom: de ruimte wordt naar binnen geprojecteerd. Door die omgekeerde beweging wordt van het mindere het meerdere gemaakt; de dichteres stoot de ik-gevoelens als het ware af om ze plaats te laten maken voor steeds overweldigender indrukken van buiten. Haar ik verdwijnt en vult zich met de buitenwereld, of - om het on-poëtisch te zeggen - het ego wordt kosmisch.
Gelukkig zegt Elisabeth Eybers het veel eenvoudiger, indringender en werkelijker in haar gedicht, dat ik om zijn volmaaktheid een der treffendste vind uit een bundel die tal van treffende verzen telt. De bundel heet Respyt, en dat woord roept ook alweer allerlei associaties op. Daar is de dichteres sterk in en daarom wekken zoveel van haar doorgaans korte gedichten de indruk dat zij veel langer zijn; zij hebben steeds een lange nasleep van emoties, overpeinzingen, áánhoudend calando. Respijt wil zeggen uitstel en heeft ook - speciaal als men de bundel als een geheel leest - de betekenis van ‘uitstel van executie’. Niet voor niets: allengs meer verwijzen de gedichten van Elisabeth Eybers naar een proces van ouder worden, vergankelijkheid, onttakeling, afbraak, fysieke ontreddering en machteloosheid. Zij is daarin van een volstrekt onsentimentele scherpte van observatie, van een eerlijkheid die op cynisme zou kunnen lijken, als die mogelijkheid niet werd opgeheven door twee supplementaire kwaliteiten, - supplementair omdat ook die oprechtheid iets uitzonderlijks is.
Die kwaliteiten zijn de volgende. In de eerste plaats een sensibiliteit van een uiterste verfijning, zó zeer dat de eerlijkheid volstrekt onsentimenteel blijft; het is een trilling in de woorden, een toon, een modulatie, die de ontroering van het hart verraadt waar het verstand nuchter blijft en de blik koel. En in de tweede plaats is er het vermogen om die ontreddering en machteloosheid om te zetten in een kracht die de onttakeling, ik zou bijna zeggen, futiel maakt. Het klinkt wellicht een beetje pathetisch te zeggen dat de geest de materie, of de ziel (wat dat ook moge zijn) het lichaam, overwint. Maar in de creatieve potentie van deze gedichten is dat wel een feit.
De materie van deze bundel is ontleend aan het leven van elke dag en de thema's zijn vertrouwd en worden niet voor het eerst door Elisabeth Eybers aangeroerd. Maar altijd weer klinkt nieuw wat zij te zeggen heeft over eenzaamheid, seizoenen, herinneringsbeelden uit haar jeugd en aan haar ouders, het besef van ouderdom, van ziekte en herstel, slapeloosheid, de dood van anderen, liefde en vriendschap, en telkens opnieuw de natuur, ook die van Zuid-Afrika, het land van herkomst, waarmee leven, taal en heimwee haar overbrekelijk verbinden.
Bij het oud-worden is de toekomst niet meer in het geding, zoveel te sterker het verleden, dat op zijn eigen manier niet dood en nooit voorbij is, en meer dan ooit aanwezig wordt. Elisabeth Eybers is zich daarvan als