Vroman met boodschap
Leo Vroman schrijft op een heel bijzondere manier ‘natuurpoëzie’. Geen dichter slaagt er zo goed in het idee te geven dat gedichten over de natuur met het onderwerp samenvallen. Verzen over beestjes en dieren lijken bij Vroman zelf wel pootjes te hebben, grillige uitstulpingen van taal, ontwikkeld met dezelfde spontaniteit als waarmee dat bij ‘lager’ georganiseerde wezens in de natuur kan gebeuren. En Vromans biologieboek kent heel wat meer levensvormen dan het officiële, van het onbeschrijflijke wezentje Jeldican dat in een van zijn vroege bundels ‘koppeltje-beentje’over de heide rent, tot bijvoorbeeld het ‘bleekdier’ dat in De godganselijke nacht, zijn nieuwste bundel, als een bovenbaas in 's dichters schedel zit opgesloten.
Dit samenvallen van natuur en poëzie schept onbegrensde mogelijkheden en dat heeft Vroman in deze bundel misschien het mooist verbeeld in het lange gedicht ‘Een soort van ziel in negen delen’ (in 1990 al afzonderlijk verschenen bij Uitgeverij Herik):
Ik stel mij daarom van tevoren
dat kogels mijn hersens doorboren
en het hoofd behoorlijk uiteenspat
en wat klieders nu zonder lijk
dus ook zonder blijk van verlegenheid
doodnuchter door blijven werken.
Negen surrealistische wereldjes ontstaan dan, en daaraan ontbreekt natuurlijk Tineke niet, want de intimiteit met die geliefde is uit Vromans poëzie niet weg te denken, zelfs niet als het brein, het ‘bleekdier’, in negen ‘klieders’ is uiteengespat:
‘Blijkbaar is Tineke dromen
met zoveel borsten tussen
haar haar en de kanten zomen
En de dichter zelf, hij fantaseert in ‘Iets voor onbegrijpelijkheid’ hoe hij na ‘millennia van het verstenen’ als ‘lijkesteen’ (wat een mooi synoniem voor ‘fossiel’) door drie Novengralen in de lagen van het paleobombardium wordt ontdekt. De versteende resten van de dichter blijken wel ‘een soort geribd vooronder / daarin een hart’ te vertonen, maar bestaan ook uit taal. Dit is het fossiel van een
Leo Vroman (o1915).
dichter en een boek tegelijk en de Novengralen uit de verre toekomst begrijpen er niets van:
polijster zet zich aan mijn schrift.
Het beeld van pagina na pagina
wordt vrijgepoetst en vastgelegd en weer verkeerd
maar gedecodeerd als tijdloos weergegeven.
Mijn handen brokkelen even
Vanuit een soortgelijke verbeelding ontstond nog een ander gedicht in de bundel, ‘Gesloten boek’, met de beginregels: ‘Er wordt een boek gemompeld in jouw bloed / door duizend soorten bladzijlange proteïnen’.
Dit alles is meer dan een literair spel. In de metafoor van het samenvallen van de natuur en de poëzie, of de natuur en de dichter zelf, drukt Vroman, bioloog en dichter, zijn nauwe betrokkenheid bij de natuur uit en dan ontkomt hij er natuurlijk niet aan te reageren op de grote milieuproblemen die in de laatste decennia aan het licht zijn gekomen.
Het gedicht waaraan de bundel zijn titel heeft ontleend, neemt hierbij een centrale plaats in. Het is een verbeelding over de aarde die zelf tenslotte het heft in handen neemt, en in haar einde identificeert de dichter zich met haar:
Onder de aardkorst wijzen de vulkanen
elkaar de breuken in het kooldak aan en
reiken elkaar de geelgevorkte handen