ze zich aanvankelijk te beschermd om een conflict te riskeren. Toch bezwaren de ongerijmdheden in Hala's familie haar. Aan gastvrijheid ontbreekt het de Syriërs niet, maar de chaotische drukte in de door kastes verdeelde familiegemeenschap komt op Lieve Joris soms erg vals over. Omdat Hala een bondgenote hard nodig lijkt te hebben, bedwingt ze haar zin voor avontuur. Als die ten slotte toch te groot wordt en ze alleen de stad in trekt, verwijt Hala haar dat ze roekeloos is geweest: de mukhabarat loert overal. Zo ondervindt Joris aan den lijve hoe deze maatschappij door het verdeel-enheers-principe geregeerd wordt. Omdat de actie zich zo opvallend binnenskamers afspeelt, maakt zelfs zij haar angst voor de werkelijkheid buiten tastbaar.
Toch hoort Lieve Joris ook andere klokken luiden - van kunstenaars, intellectuelen en vooral van de oosterse christenen waarmee ze een uitstapje in de woestijn maakt naar de ruïnes van Tadmur. Hun lossere, westerser mentaliteit zorgt voor een verademing, maar in een stad als Aleppo waar Agatha Christie ooit aan haar Murder on the Oriënt Express werkte, is duidelijk dat wat er aan westerse invloeden overgebleven is, een zekere dood aan het sterven is. Terug in Damascus komt Hala's paranoia niettemin des te verstikkender over. Op een filmfestival wordt een zinloze discussie gevoerd tussen het publiek en cineasten die in het westen hun vak geleerd hebben. Zelf verwijt Lieve Joris haar vriendin dat haar principiële veroordeling van alles wat westers is aan één ding voorbij gaat: het sterkt Arabieren in hun fatalistische, doctrinaire overtuiging dat het gelijk enkel en alleen aan hun eigen kant staat, en dat belet hen om mee te spelen in een wereld in volle expansie. Zo zetten ze ook economisch en technologisch de klok voortdurend terug.
Met de op handen zijnde vrijlating van Ahmed op de achtergrond, maakt Lieve Joris een spannende ontdekkingstocht door Syrië - beklemmend en euforisch tegelijk. In extremis weigert Hala's echtgenoot een document te tekenen waarin hij bekent gedwaald te hebben, zodat er in dit lijvige verslag concreet niets opzienbarends gebeurt dat zelfs maar het wereldnieuws zou kunnen halen. Maar Joris' aangeboren empathie, in combinatie met de kritische zin waardoor ze toch altijd zichzelf blijft, maakt dat De poorten van Damascus meer is dan een documentair reisverslag vol westerse clichés. Lieve Joris houdt zich op in wat ze in Een kamer in Caïro hetzelfde ‘niemandsland’ noemt waarin bijvoorbeeld ook V.S. Naipaul zich beweegt. Daarmee probeert ze zich niet meteen met de door haar bewonderde schrijver te vergelijken; alleen de Kafkaiaanse onwaarschijnlijkheid van de Arabische wereld geeft Lieve Joris' proza een fictioneel karakter. Op het einde van het boek zegt Hala haar over haar leven: ‘Als dit een roman was, dan zou er met de hoofdpersonen die met allerlei draadjes verbonden zijn aan de handeling, op dit moment iets dramatisch gebeuren, niet? Ze zouden sterven, of iets in hun leven zou ingrijpend veranderen. Maar hier gaat alles gewoon verder’. Joris' boek hangt inderdaad tezeer aan elkaar van de anticlimaxen, om het een roman te kunnen noemen. Maar dat is haar ambitie ook niet. Lieve Joris heeft haar eigen stijl.
Als je in De poorten van Damascus met alle geweld een ontwikkeling naar een bepaald genre wil zien, dan moet het in de richting van de autofictie zijn. Ondanks haar nooit aflatende aandacht voor de ander, is Lieve Joris meer dan voorheen aanwezig in haar verslag. In haar Golfboek verschool ze zich achter een modieus-afstandelijke vertelinstantie, op haar Kongoreis was ze nog altijd een relatief passieve waarneemster. Pas in De melancholieke revolutie liet ze haar betrokkenheid de vrije loop, en beleefde ze de Hongaarse bevrijding mee als in een roes. In dat boek permitteerde ze zich persoonlijke toetsen die ze voordien nooit zo openlijk had aangeslagen: verdriet, extase, ontroering. De poorten van Damascus toont haar nu als iemand die ondanks al haar ervaring als wereldreizigster, toch haar angst voor het onbekende durft te bekennen. Iemand die bezwijkt voor de geborgenheid van haar gastgezin. Iemand die haar geduld verliest, kribbig wordt, opstandig. Joris' persoonlijkheid is sinds het autobiografische Een kamer in Caïro sterk genoeg om haar reisindrukken te kleuren met haar eigen commentaar. Misschien zal ze zich op een bepaald moment aan een roman wagen. Voorlopig is zeker, dat, hoe minder ze zich wegcijfert in haar proza, hoe krachtiger het wordt.
Karel Osstyn
lieve joris, De poorten van Damascus, Meulenhoff / Amsterdam, Kritak / Leuven, 1993, 274 p.