eeuwigheid. Hoe beperkt die rol ook is, toch is zij volgens Van Woerkum essentieel: de geschiedenis van Frans-Vlaanderen staat er niet op zichzelf, maar functioneert als een metafoor voor Yourcenars eigen levensloop.
Jéróme Felin presenteert de rijkdom aan musea in de regio Nord-Pas-de-Calais. Niet minder dan vijftien ervan worden momenteel opgeknapt, vergroot enz. Onder de jongere musea zijn het Ecomusée in Fourmies en het Musée d'Art Moderne in Villeneuve d'Asq een bezoek zeker waard. Joost de Geest gaat nader in op het Matissemuseum in Le Cateau-Cambrésis, de plaats waar Henri Matisse in 1869 geboren is. De verzameling in Le Cateau mag dan kleiner zijn dan die van het Matissemuseum in Nice, toch biedt zij een goed overzicht van Matisses werk van in de beginjaren tot 1953. Al kan het Noordfranse expressionisme niet als een samenhangende beweging worden beschouwd, toch geeft Lucy van Pelt een beeld van een zestal schilders uit de streek, wier schilderijen onder invloed van de Vlaamse School en van schilders als Van Gogh en Matisse kenmerken van het expressionisme vertonen.
Claude Fabre schetst de geschiedenis van het sinds 1972 bestaande Festival de Lille. Alhoewel de budgetten waarover men thans beschikt kleiner zijn dan omstreeks 1980, is het pluridisciplinaire karakter tot op heden bewaard gebleven. Naast klassieke muziek - nog steeds de hoofdmoot - komen thans ook schilderkunst, theater, film, etnische kunst en recentelijk zelfs rockmuziek en rugby voor op het Rijselse festivalprogramma.
Jean Callens, gewezen directeur van de bekende Furet du Nord in Rijsel, brengt een overzicht van het uitgeversbedrijf en de boekhandel in de regio Nord-Pas-de-Calais. Alhoewel Parijs nog steeds domineert, beschikt de regio nu over vier professioneel werkende uitgeverijen en een twintigtal belangrijke boekhandels. J.-M. Géhu beschrijft de activiteiten van het in Belle gevestigde Centre Régional de Phytosociologie, waarvan hij directeur is. De fytosociologie bestudeert de plantengemeenschappen in hun onderlinge relaties zoals deze door het fysische milieu en de menselijke activiteiten worden bepaald. Het toegepaste onderzoek van het Centre richt zich met name op de zeevlakte en Binnen-Vlaanderen.
Twee bijdragen zijn van belang vanuit economisch standpunt. Geert Sanders gaat na wat de consequenties zullen zijn van de komst van de TGV en de Kanaaltunnel voor de Westvlaamse havens. Hij voorziet een verdere daling van het passagiersverkeer èn een verdere groei van het goederenverkeer. In beide opzichten zijn de vooruitzichten voor Zeebrugge gunstiger dan die voor Oostende. P. Drewe presenteert de sinds 1990 functionerende Internationale Schelde Faculteit (ISF). Het gaat om een grensoverschrijdend samenwerkingsverband tussen kenniscentra in Zeeland en Vlaanderen. Uitgaande van de positie van het Scheldebekken in Noordwest-Europa bepleit Drewe een uitbreiding van de ISF-activiteiten in de richting van de regio Nord-Pas-de-Calais.
Grensoverschrijdend is ook het blikveld van Chris Vandenbroeke, die een overzicht biedt van de migraties tussen Vlaanderen en Noord-Frankrijk in deze en de vorige eeuw. Terwijl omstreeks 1950 nog circa 60.000 Westvlaamse grensarbeiders dagelijks of wekelijks in Frankrijk gingen werken, doet zich nu een tegengestelde beweging voor: momenteel werken zo'n 50.000 Noordfranse arbeiders in Vlaamse bedrijven. De verwachting is dat de interacties tussen Vlaanderen en Noord-Frankrijk in de nabije toekomst nog zullen toenemen.
Verder zijn er nog twee artikelen van biografische aard. In beide gevallen gaat het om Fransvlamingen die maar een klein deel van hun leven in Frans-Vlaanderen hebben doorgebracht. Luc de Vos en Peter Schrijvers laten zien hoe de in Kassel geboren Dominique Vandamme (1770-1830) het van gewoon soldaat bij het koloniale regiment van Martinique bracht tot luitenant-generaal van het Franse leger. Zijn bliksemcarrière berustte op wapenfeiten in onder andere Vlaanderen, de Nederlandse Republiek, Engeland, Duitsland, Italië, Oostenrijk, Polen en Rusland. Z.R.W.M. von Martels, ten slotte, schetst het leven van Ogier van Boesbeke (Busbequius, 1520/21-1591), die van 1554 tot 1562 keizerlijk gezant was van Ferdinand I van Oostenrijk aan het hof van Süleyman de Grote. Jaren na zijn terugkeer uit Constantinopel schreef Van Boesbeke zijn Turkse brieven waarvan dit jaar een nieuwe editie en Nederlandse vertaling is verschenen.
Wie na lectuur van het jaarboek nog meer over de zuidelijke buurman wil weten, vindt achterin een overzicht van de in het voorbije jaar met betrekking tot de Franse Nederlanden verschenen publikaties.
Paul Soetaert
Jaarboek De Franse Nederlanden, 18 (1993), Stichting Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 1993, 256 p.