Gezelle, Minne en Van Nijlen op cd.
Dirk van Esbroeck (o1946). (Foto BRTN).
Het mag vreemd lijken, maar het woord van de dichter, de echte, blijft sterk. De virtuoze Gezelle, de bonkige Minne, de mijmerende Van Nijlen. Op de avondlijke treurbuis triomferen banaliteit en vulgariteit, maar wie, een zaterdagavond, een zondagmiddag, een van hun bundels ter hand neemt, vindt balsem voor zijn mentale en emotionele conditie. Literatuurliefhebbers kennen hun namen, zij citeren hun vers als zij vrolijk zijn of troost zoeken in hun verlangen om bemind en begrepen te worden. Kortom, in het dagelijkse bombardement van mediamieke infantilisering en audiovisuele verdoffing biedt hun wereld soelaas en verademing.
Over Guido Gezelle, met recht en reden de grootste dichter in ons taalgebied genoemd, is ontzettend veel geschreven. Velen zijn ervan overtuigd, dat over hem zo langzamerhand alles wel gezegd zal zijn. Is hij niet verklaard en vertaald, gewikt en gewogen, geschilderd en getekend, verfilmd en verzameld? Door de fotografische sensibiliteit van de Bruggeling Jean Godecharle is onlangs ook bekend werk van hem ‘verbeeld’. En nu is Gezelle weer eens verklankt én voor het eerst op cd. gezet, zeg maar: vereeuwigd, want: compact, krasvrij en, vanaf een afstand, herhaal- en programmeerbaar. Wel heb je van je leven! Natuurlijk hebben ze Gezelle in de gouden jaren van de l.p. vele keren op de plaat uitgebracht, maar R. Bufkens, W. Ferdy, L. Jespers, N. Scheffer, L. van Deyck, R Vis e.a. hebben alleen zijn bekendste teksten gezongen. Koen de Cauter, Oostvlaming uit St.-Martens- Latem (hoewel in Roeselare geboren) en sinds lang een fan van de eerste werkelijk moderne dichter in onze taal, bezorgt Gezelles eigengereide veelzijdigheid een heel andere klank en kleur. Zijn tekstkeuze, melodie en muzikale arrangementen getuigen van durf, eruditie en intuïtieve onstuimigheid. De Cauter heeft immers uit Gezelles omvangrijke Verzameld Werk zestien teksten gehaald die ternauwernood bekendheid genieten en die voor het merendeel na 1890, vooral in 1896 en 1897, zijn ontstaan, twee, drie jaar vóór de afgetobde dichter eind november 1899 in de buurt van zijn geboortehuis overleed. De cirkel is opnieuw gesloten, zijn dubbele onsterfelijkheid kon beginnen.
In nauwe samenwerking met Dick van der Harst heeft De Cauter - je moet hem aan het werk hebben gezien om te beseffen hoezeer hij aan de kop(pigheid) van Georges Brassens doet denken - bij elk van de gedichten muziek geschreven die hun beider artistieke ziel en visie blootlegt. Als de grote Westvlaming het zou weten, zou hij er, dunkt mij, zeer mee in zijn nopjes zijn, hij die zich zijn leven lang probeerde te verzetten tegen ‘de ijzeren schenen die alles even recht, even wijd, even plat, even gelijk maken’. Zoals de dichter onvermoeibaar naar een eigen vrije taal gezocht heeft, zo hebben Van der Harst en De Cauter naar hun talige interpretatie gezocht, nu eens zeggend, veelal zingend, met indrukwekkende intermezzo's, begeleid en ondersteund door vele kleurrijke instrumenten: gitaar en altviool, cello en hobo, bandoneon en contrabas, Engelse hoorn en sopraansaxofoon.
Prachtig is de titelsong ‘'t Is stille’ (1890), waarin met felle flamencoslagen het obsederend ritme wordt opgeroepen van de voortijlende tijd, de beklemming om de tijdworm die aan ieders leven naarstig knaagt en bijt. Er zijn de ironie om de uitvinding (een verbeterde Draisine?) in ‘Het schrijwiel’ (1896), de zwierige grandeur van componist Edgar Tinel, een grootoom van De Cauters vader, in ‘Hebt gij Tinel, Edgar Tinei gezien, gezien en hem verstanden; en zijt gij niet meer mensch weêr opgestaan, van onder zijne handen?’ (1884) en de verblindende pracht en het zuivere genie van Gezelle in ‘Serenum erit’, een onovertroffen avondgedicht. Aan Mietje, ‘'t meiske, met zijn' teele melk’, geeft Gezelle de