Beeldende kunst
Jongkind als wegbereider van impressionisten
In augustus 1993 overleed de kunsthistorica Victorine Hefting. Wie aan Hefting denkt, zegt Jongkind. Victorine Hefting laat zich na haar dissertatie over Jongkind en de later verschenen monografie Jongkind, sa vie, son oeuvre, son époque’ direct identificeren met deze schilder en ze is zelf als voormalig directrice van het Haags Gemeentemuseum en echtgenote van de bekende uitgever Bert Bakker een persoonlijkheid geworden, waarmee haar autobiografie onder de titel ‘Victorine’ is gerechtvaardigd. Dit laatste boek en haar monografie over Jan Toorop verschenen bij de opvolger van de bekende uitgever die nu opnieuw een boek publiceert over Jongkind, voorloper van het impressionisme’, dat geheel is gebaseerd op de eerdere publikaties van de schrijfster. Deze geeft dat zelf toe in haar voorwoord: ‘de meeste gegevens voor dit boek heb ik in mijn eigen werkkamer kunnen vinden.’
Zo'n opmerking betekent niet, dat dit levendig geschreven portret er minder interessant door wordt. Integendeel: de schrijfster heeft afstand tot haar onderwerp genomen, voelt zich minder gedwongen in haar streven naar volledigheid en voert Jongkind op als een Nederlandse schilder in Frankrijk waar de Fransen zich graag zijn kunst toeeigenden. Dat gebeurt vaker, denk aan Van Gogh of Van Velde.
Een voordeel van de afstand tussen auteur en onderwerp is ook dat conclusies door de tekst worden verweven. Jongkind, zo staat in de inleiding, is nooit een echte impressionist geworden omdat voor hem de toon belangrijker was dan de kleur. Hij was een wegbereider, geen voorbeeld; waarmee de ondertitel van het boek enigszins wordt gecorrigeerd. Dat maakt hem meer tot een Hollandse schilder die zijn kracht vond in de aquarel en daarna of daarnaast in het schilderen met olieverf. Hefting legt de klemtoon op die ontwikkeling.
Het boek is toch in de eerste plaats een monografie waarin de ontwikkeling van de schilder samenvalt met die van het leven langs de plaatsen waar hij woonde en werkte, geïllustreerd met enkele documentaire foto's en veel reproducties in de tonen van zwartwit en in prachtige kleuren. Het kan daarbij niet anders of de lezer leert ook veel over de tijd en de kunstenaars in de tweede helft van de negentiende eeuw, hun bewondering voor de Japanse prentkunst, het plein-air werken en de verwerking van de realiteit. Jongkind neemt daarin niet de rol aan van een nieuwlichter. Hij zoekt juist naar de harmonie tussen de Franse heldere realiteit en de vage schoonheid en vindt daarin zijn eigen positie die invloed uitoefent op Monet en andere impressionisten.
Over de relaties met andere schilders put Victorine Hefting gegevens uit de correspondentie, het onderwerp van haar dissertatie in 1969, en verder uit veel gepubliceerde of ongepubliceerde, in bibliotheken achterhaalde geschriften. Daarin komen niet alleen de verhouding tot de anderen tot uiting, ook op het leven van Jongkind valt zo een authentiek licht. De schilder volgt zijn eigen weg, op zijn reizen waarvan de indrukken in zijn werk naar voren komen. Invloeden van het pointillisme dringen door, maar Jongkind volgt nooit na, niet in zijn onderwerpen en niet in zijn werkwijze.
Het zou aangenaam zijn geweest, wanneer het boek dit ook in de illustraties zou hebben aangetoond, maar zover gaat het niet, de brieven blijven uitgangspunt voor de overeenkomsten en vooral de verschillen. Die verschillen laten zich overigens wel vergelijken met reproducties van het zelfde tafereel als schilderij en als aquarel. In de laatste jaren van zijn leven werkte Jongkind met gouache in
Johan B. Jongkind, ‘Le quai d'Orsay’, 1852, 32 × 51 cm.