Ons Erfdeel. Jaargang 36
(1993)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 765]
| |
weging droegen als geesteskinderen van August Vermeylen ook alle kenmerken van zijn optreden: jong, baldadig, gedurfd en subversief. Vermeylen was nog net geen eenentwintig jaar oud toen het blad verscheen en had als atheneumleerling al een veertiendaags schoolblad, Jong Vlaanderen, mee geredigeerd onder de veelzeggende motto's ‘Een trachten naar het schone’ en ‘Jonc ende stout’. Met Van Nu en Straks mikte en reikte hij verder: het tijdschrift werd het kristallisatiepunt van de algehele herleving van de literatuur in Vlaanderen, geïnspireerd door de vernieuwing van de Frans-Belgische literatuur en door het bruisende kunstleven in Brussel - Brussel dat op het einde van de 19de eeuw een kosmopolitische stad was, een toonaangevend kunstcentrum in Europa. In Brussel kon de jonge Vermeylen de volksconcerten van J. Dupont bijwonen die zorgden voor een intense verspreiding van de Frans-Belgische Wagnercultus; hij kon er, in het letterkundig genootschap ‘De Distel’, de discussies volgen tussen de ‘oudere’ literatoren en meer vooruitstrevende figuren als Prosper van Langendonck, die de literaire vernieuwingsbewegingen op de voet volgden (het symbolisme in Frankrijk, de Nieuwe-Gidsbeweging in Nederland); en ook, en vooral: in Brussel bezocht Vermeylen de Salons van Les XX, hét toonaangevende forum van de internationale avant-garde. Met Henri van de Velde, nu, honderd jaar later, wellicht wel de meest beroemde van alle ‘Vingtisten’, bracht Vermeylen een luxueus uitgegeven tijdschrift tot stand, dat via de medewerking van tal van andere leden van Les XX (o.m. James Ensor, George Minne en Jan Toorop, die in Nederland verder J an Thorn Prikker, Jan Veth en R.N. Roland Holst aantrok) illustratief en typografisch bij uitstek representatief werd voor de zich internationaal verspreidende art-nouveaustijl. Karakteristiek voor de fijne neus van deze ondernemende jonge kunstenaars is het derde nummer, geheel gewijd aan Vincent van Gogh, toen nog een onbekende. In het prospectus werd Van Nu en Straks aangekondigd als ‘het tot nu toe ontbrekende tijdschrift der jongeren uit Zuid-Nederland, eene uiting van het willen en denken der laatstgekomenen, - en zonder aesthetische dogmata, zonder school-strekking - een vrij voorhoede-orgaan gewijd aan de kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-nog-in-wording - die van Straks - hier en in 't buitenland’. Van Nu en Straks wilde dus de spiegel vormen van een ruim artistiek gebeuren, waarbinnen de literatuur dan ook een nieuwe, filosofische en ethische fundering kreeg. Het opmerkelijke is inderdaad - en misschien is dat wel de grootste verdienste van het tijdschrift - dat de synthetische kunstopvattingen die ten grondslag lagen aan de Jugendstil of de Art Nouveau, ervoor gezorgd hebben dat de tegenstellingen tussen de oorspronkelijke redacteuren van de eerste reeks: Cyriel Buysse, Emmanuel de Bom en Prosper van Langendonck - evenals Vermeylen zelf toch sterk individualistische persoonlijkheden die er bovendien ook politiek tegenstrijdige ideeën op nahielden - niet tot een breuk hebben geleid. Die breuk is er, in ongeveer diezelfde gistende periode, wél geweest in de Nieuwe-Gids-redactie; het heeft de behoefte aan uitzwermen in de hand gewerkt: tal van belangrijke Nederlandse literatoren, met name Albert Verwey, hebben bijdragen geplaatst in de eerste reeks van Van Nu en Straks. Vermeylen zelf achtte de groep verenigd door eenzelfde ‘messianisme’ en wees erop dat ze op ‘hetzelfde gevoelsvlak’ stonden. In drie toonaangevende opstellen: Herleving der Vlaamsche poëzij van Prosper van Langendonck, De kunst in de vrije gemeenschap van Vermeylen zelf, en Rythmus van Hegenscheidt wordt een (in vage termen omschreven) nieuwe synthese in het vooruitzicht gesteld die kenmerkend is voor de laat-19de-eeuwse idealistische visie. Ook de korte prozastukken van Vermeylen en De Bom zijn als proeven van introverte zelf-analyse een uitdrukking van hun antipositivistische, op het metafysische gerichte levenservaring. Hun poëtica is die van het symbolisme, waar het materiële verdrongen wordt door het geestelijke, door het Mysterie. Dat naast deze ‘geestelijke’ kunst ook ruimte werd gelaten voor het naturalisme van Buysse - een lijn die in de tweede reeks werd voortgezet door Streuvels - is slechts schijnbaar een innerlijke tegenstrijdigheid: de idee van de alomvattende synthese waarin het individu zich in harmonieuze verstandhouding vrij kan ontwikkelen in de gemeenschap, vormt niet alleen de rode draad in Vermeylens beschouwende opstellen maar is tevens een visie waarbinnen zowel het traditionele, romantische katholiscisme van een Van Langendonck als het (kortstondige) anarchisme van sommige jongeren een verzoening konden vinden en waarin ook alle nieuwe kunststromingen samen konden gaan. Ligt de betekenis van de eerste reeks van Van Nu en Straks vooral in het art-nouveaukarakter van het tijdschrift en in de samenwerking die met de literatoren van het Noorden tot stand werd gebracht (een ‘vermenging op voet van gelijkheid’, zoals Albert Verwey het noemde), dan is dat voor de Nieuwe Reeks heel anders. De eerste jaargang werd met een financieel tekort afgesloten en eenzelfde royale uitvoering bleek niet meer haalbaar. In deze vijf veel soberder uitgevoerde jaargangen is de bijdrage van de plastische kunsten vrijwel afwezig (op enkele door Van de Velde getekende ornamenten na) en ook de literaire bijdragen uit het Noorden ontbreken: na de breuk in de Nieuwe-Gidsredactie hergroepeerden de jongeren zich in Nederland en konden ze vanaf 1894 bijvoorbeeld al terecht in het Tweemaandelijksch Tijdschrift van Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey | |
[pagina 766]
| |
Een nummer van ‘Van Nu en Straks’ uit 1896.
(waarin overigens de Vlaamse jongeren op hun beurt ook welkom bleken te zijn). In de Nieuwe Reeks van Van Nu en Straks werd kennelijk resoluut gekozen voor een andere koers. Jaargang 1896 brengt een explosie van anarchistische bijdragen, ingeleid door Vermeylens Kritiek der Vlaamse Beweging. De ‘flirt’ met het anarchisme, vertegenwoordigd in opstellen van Vermeylens jeugdvriend Jac. Mesnil en van F. Domela Nieuwenhuis, is heftig maar kortstondig geweest. De provocerende kritiek van de Vlaamse Beweging bleek echter fundamenteel en ingrijpend. Dit en latere opstellen van Vermeylen hebben er in ieder geval toe bijgedragen dat het romantische taalflamingantisme is geëvolueerd naar een bredere, sociaaleconomische ontvoogdingsbeweging, mede geïnspireerd door de ideeën van Lodewijk de Raet, een andere jeugdvriend van Vermeylen. Zijn kritiek op de parlementaire werkwijze heeft Vermeylen vrij snel verloochend (hij is later zelf nog senator geworden), maar zijn visie op de Vlaamse eigenheid die zich in een breder Europees perspectief dient te bevestigen, samengevat in de slogan ‘Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden’ aan het slot van het opstel Vlaamse en Europeese Beweging (1900) is anno 1993 actueler dan ooit. De betekenis van deze tweede reeks van Van Nu en Straks ligt echter niet uitsluitend op sociaalpolitieke vlak. Met de zogenaamde ‘tweede generatie’ Van-Nuen-Straksers kwam een aantal schrijvers op de voorgrond die een onuitwisbaar stempel hebben gedrukt op de literatuur in de eerste decenniën van onze eeuw en die, ook op latere generaties, een soms diepgaande invloed hebben uitgeoefend. In 1896 al doen zowel Karel van de Woestijne als Stijn Streuvels hun intrede in het tijdschrift. Even later debuteert ook Herman Teirlinck (als dichter) en in 1898 werd de roman Wrakken van Emmanuel de Bom opgenomen, ook wel omschreven als de eerste stadsroman én de eerste psychologische roman in Vlaanderen. Eind 1897 was al Starkadd gepubliceerd, een Shakespeariaans-Wagneriaans drama dat door de jongeren werd begroet als een perfecte verwoording van hun idealen. Veel van deze werken hebben nu aan actualiteit ingeboet, ofschoon recent nog pogingen werden ondernomen om ze voor het moderne publiek toegankelijk te maken (een herdruk van Wrakken in 1988, een bewerking van Starkadd in 1983-1984). Maar auteurs als Vermeylen, Buysse, Streuvels, Van de Woestijne en Teirlinck hoeven na honderd jaar niet herontdekt te worden: ze ma- | |
[pagina 767]
| |
ken deel uit van de literaire canon en zijn dus nooit helemaal uit de actualiteit weg geweest. Het zal ook duidelijk zijn dat de nog steeds groeiende belangstelling voor de art-nouveaukunst, voor het fin de siècle en het hiermee verbonden symbolisme, decadentisme en naturalisme, berust op een affiniteit die niet als louter toeval afgedaan kan worden: de waardering van de kunst van Van Nu en Straks houdt een erkenning in die berust op herkenning. Anne Marie Musschoot |
|