Een dergelijke leegte beleeft ook politie-inspecteur Ruiter, een uitgebluste vijftiger die in een junkiemeisje zijn dochter herkent die hij jaren geleden uit het oog verloor. Het meisje glipt weg, en ook Ruiter voelt ineens hoe sterk een bloedband zijn kan. Gehoor gevend aan die primairste menselijke drijfveer gaat hij haar zoeken, wekenlang, om haar ten slotte terug te vinden in het lijkenhuisje. Grauws slaagt erin, wat in het begin van het boek soms alleen afkeer en ergernis oproept, tegen die passage een draagkracht mee te geven die tot in alle vezels ontroert. Als je zover bent, door die lastige eerste honderd bladzijden heen waarin alles chaos en stadsguerrilla is, treden in het boek tragische motieven op de voorgrond van hoge morele waarde. Grauws schetst weliswaar de hel, maar hij wordt niet gedreven door sensatiezucht; het is pure machteloosheid omtrent de menselijke beschaving die hem motiveert.
Taal is een belangrijk aspect in Dronken droom, verloren strand, omdat die de aandacht verlegt van de violente faits-divers naar een literaire laag die doordringender is dan in populairder media. Het boek, dat voor grosso modo vijftig procent uit dialoog bestaat, is niet realistisch in de zin dat het een bestaand boeventaaltje gebruikt. Daarvoor is de schuttingtaal die Grauws gebruikt te gedateerd, een soort veredeld idioom dat naar striptaal ruikt. Dat beeldverhalenjargon geeft Dronken droom, verloren strand echter een tijdeloze dimensie: het is geen ‘Vlaams’ wat het uitschot praat, veeleer een internationaal register, maar omdat het in al zijn armzaligheid desondanks bijzonder sterk uitgewerkt wordt, is het er niet minder effectief om. Hoe chaotisch Grauws' boek ook is, tegelijk geeft het de indruk erg gepolijst te zijn.
Toch speelt Dronken droom, verloren strand zich op een concreet moment af: in de vroege zomer van 1982, tussen 13 juni en 11 juli. De tien hoofdstukken beslaan elk één dag uit die periode. Elk hoofdstuk wordt gestructureerd rond vliegensvlugge sprongen van scène naar scène, van het standpunt van Max naar dat van Harry, en vervolgens naar dat van Ruiter, van Khalib, van junkies die in een zeepfabriek hokken, van alle andere personages die wachten op een zin in hun leven. De constante in deze warrige partituur is een soort zang die om de paar bladzijden terugkomt, en die herkenbaar is omdat Grauws er geen hoofdletters in gebruikt. Het is een interludium waarin van alles uitgebraakt wordt: een radiostem die een commentaar spuit, een bekentenis van een slachtoffer van een raid, een televisieverslag bij de finale Italië-Duitsland die het boek naar zijn pijnlijke apotheose sleept en in een ultieme poging tot revanche op het televisiemedium de chaos zelfs aaneenbindt.
In die zangen grijpt de verteller af en toe zijn kans om door te klinken: ‘ik ben het zat, honderdvijftig pagina' s en altijd hetzelfde’ (p. 156). Even verder laat hij een personage opnieuw verzuchten, dat hij wil dat er aan dat verhaal dat al twee jaar aansleept, een einde komt. In hoeverre werkt het schrijven van een dergelijk boek door op een auteur? Grauws, die doctor in de wijsbegeerte is, schrijft niet meteen om zichzelf op te geilen. In een vrij pijnlijk interview in het literaire programma Wie schrijft die blijft op de BRTN-televisie kwam hij wat dat betreft onder druk van de vragensteller zelfs moeilijk uit zijn woorden.
Dronken droom, verloren strand is niet vanuit absolute wanhoop of in de diepste depressie geschreven, maar vanuit diepe onmacht. Dat gaat echter met een betrokkenheid, een compassie gepaard - medelijden is het verkeerde woord - die Grauws' boek doen uitgroeien tot een groots, tragisch fresco dat scherp stelt op de vaak ontbrekende dimensie in het geweld op de televisie, tot zelfs in het journaal: het leed, de angst en de pijn, of dat zich nu in de Kanaalbuurt in Brussel afspeelt, in Beiroet, of vandaag in Sarajevo. Grauws wil de lezer met zijn machteloosheid besmetten, op het gevaar af zijn aandacht door indigestie te verspelen. Maar hoe smerig en naar het boek ook overkomt, het is een Boon waardig. De arbeiderskinderen zijn migranten en skinheads geworden. Daarmee heeft Grauws' verhaal uit 1982 nog niet aan actualiteit ingeboet.
Karel Osstyn
gilbert grauws, Dronken droom, verloren strand, Kritak-Meulenhoff, Leuven-Amsterdam, 1992, 210 p.