Jan Eijkelboom (o1926).
bundels. Bovendien worden geen literaire grootheden meer te hulp geroepen om die laatste, bijna Calvinistisch aandoende regels te versterken. Geen zichtbaar technisch vernuft wordt getoond, neen het lijkt alles van een grote eenvoud en natuurlijkheid.
Dat is overigens iets wat in de hele bundel opvalt, weliswaar is er hier en daar zoiets als een dialoog met de traditie, maar dat gebeurt meestal op een mild-ironische wijze. Zo wordt bijvoorbeeld naar Gorter verwezen in een Meigedicht, maar dan merkt de dichter meteen vol zelfspot op:
‘Vermijd het eigen lied.’
Zoals gezegd overheerst in de bundel een toon die je natuurlijk zou kunnen noemen en die dankzij de geraffineerde, maar bijna onzichtbare techniek het eigen geluid uitmaakt. Daarmee is echter niet het belangrijkste gezegd. Veel gedichten bezitten namelijk een spanning, die eerder in dit werk in die mate niet voorkwam. Gewone Hollandse woorden generen vaak een bijna geheimzinnige sfeer, die soms bij Nijhoff aansluit.
Een voorbeeld daarvan zijn de volgende strofen:
beeldje voor beeldje over de brug.
of zojuist gepasseerd was.
van verder te moeten, er was
al verlangen dat alles zo bleef.
Uit de tegenstelling tussen het verlangen naar stilstand en het altijd weer verder moeten, wordt hier een steeds grotere hoogspanning opgebouwd. Die wordt mede veroorzaakt door de parallellie in de tweede en derde strofe, maar komt toch vooral voort uit iets dat moeilijk of helemaal niet in andere woorden kan worden gevangen. Nijhoff, ik heb zijn naam al eerder genoemd, is het enige referentiekader dat bij mij boven komt.
Het altijd maar voortgaande en ook het verzet daartegen zie je in vele gedichten uit deze bundel. Dat heeft alles te maken met een ander belangrijk thema, namelijk dat van de naderende dood. Niet voor niets wordt de titel van de bundel gevormd door het eerste gedeelte van een spreuk, die zoveel betekent als: het tijdstip is onzeker, maar zeker is de dood. De gekozen eerste helft verwijst daarbij naar die genoemde spanning, maar het tweede deel is in vele verzen niet minder prominent aanwezig. Soms spreekt het uit natuurbeelden:
In het dood riet hangt ijs.
De stroom neemt schotsen mee.
Een drom van rechte nevels
rept er zich stil op voort.
Een andere maal is het meer rechtstreeks:
doet de komiek niet minder zijn
Al met al geeft de bundel een duidelijk beeld van het gerijpte dichterschap van Eijkelboom, dat zich weliswaar heeft ontdaan van alle overbodigs, maar dat zich tegelijkertijd en op verrassende wijze vernieuwt.
Kees van 't Hof
j. eijkelboom, Hora incerta, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1993, 50 p.