Onwennigheid
Meer dan over mannen en vrouwen die elkaars echtgenoten of minnaars zijn, gaat de roman Wit zand van Kristien Hemmerechts over ouders en kinderen, en over hun hunker naar verbondenheid, die echter niet wordt ingevuld, hoe dicht de personages ook bij elkaar leven. Het valt op hoe vaak de mensen in deze roman met elkaar in contact treden door middel van de telefoon, of meer nog het antwoordapparaat: dichtbij, maar toch ver weg, afgezonderd in de individuele, complexe ervaring van de wereld.
De ingewikkelde intrige van de roman reconstrueren, heeft geen zin: tussen de personages, die zich vaak verplaatsen naar andere oorden, ontspinnen zich talloze, weinig duurzame contacten, alsof ze allen op hun eentje in het duister op zoek zijn naar een vormvaste identiteit, en daarbij occasioneel gebruik maken van de andere. Paul en Elisabeth zijn pas een relatie begonnen als ze voor een weekend naar een hotel aan de Noordfranse kust trekken. Zij keert op zondagmiddag terug naar huis; hij graaft zich in in de ingewikkelde en troebele toestanden in en rond het hotel. Beiden komen ze uit een huwelijk en ze gaan spoedig ook weer andere losse relaties aan, maar vooral dragen ze het emotioneel gewicht van vroegere, bestendiger verhoudingen mee: die met hun echtgenoten, kinderen en ouders. Zelfs de meest dramatische gebeurtenissen (de zoon van Elisabeth rijdt een meisje dood, het gehandicapte kind van de hoteleigenaar sterft bij een val van de trap) vormen geen dramatische zwaartepunten in deze intrige. Alles wat er gebeurt krijgt eenzelfde occasioneel belang, het lijkt allemaal willekeurig, zonder samenhang. Door dit gebrek aan zwaartepunten komt op de vraag waar dit boek eigenlijk over gaat geen duidelijk antwoord.
De trage ontwikkeling van de door de vele personages sterk verknipte intrige wordt nog in de hand gewerkt door schijnbaar banale, of al even occasionele dialogen, afgewisseld door ‘monologues intérieurs’ van sommige personages, of door onderbrekingen van een alwetende verteller, die gelijktijdigheid in beeld brengt door zin na zin van de ene setting naar de andere over te springen. In een tekst die toch sterk traditioneel verhalend overkomt, stapt Hemmerechts zo echter wel af van geplogenheden waaraan de lezer zo gewend is geraakt. Hij zal wel even moeten wennen aan de schijnbaar talmende, weinig doelgerichte schriftuur van Hemmerechts.
Niet de intrige draagt dus dit boek, niet de (geringe) psychologische ontwikkeling van de personages, zelfs niet de ongewone schriftuur, maar iets dat geschapen, gesuggereerd wordt tussen deze drie in: een algehele sfeer van langzaam groeiende ontreddering, verslagenheid, reddeloosheid. Alle personages lijken op zoek naar een houvast, een vorm van bestendigheid. Het meest valt