Jeroen Brouwers publiceert ‘echt’ kladboek
Sinds het begin van zijn schrijverschap noteert Jeroen Brouwers in cahiers invallen die hij later in boeken hoopt te kunnen gebruiken. Ter gelegenheid van de Nederlandse Boekenweek van 1993, waarin het egodocument centraal stond, heeft hij zo'n cahier, naar eigen zeggen: onveranderd, gepubliceerd. Na drie als ‘Kladboek’ geafficheerde bundels essays nu dus een ‘echt’ kladboek. Het betreft de periode 1987-1988, waarin Brouwers zijn grote roman De zondvloed voltooide.
De auteur presenteert zijn bespiegelingen als ‘het ruwe erts waaraan het duurzame metaal nog dient te worden onttrokken’. De lezer kan de aan Leopold ontleende titel, Het is niets, dan ook opvatten als een teken dat er geen literaire pretenties aan dit boek ten grondslag liggen.
Daarnaast vormt de titel een goede samenvatting van de door Brouwers uitgedragen levensvisie. Opnieuw bestempelt hij zijn oeuvre als mislukt en wederom wordt het leven buiten de literatuur overheerst door monotonie en treurnis. De schrijver constateert dat hij met dertien leverbare titels per jaar minder dan de laagste uitkering ontvangt. Zijn uitgever denkt volstrekt egocentrisch. Een televisieploeg laat de schrijver onbetaald twee dagen werken, waarna deze iets meer dan een minuut op het scherm verschijnt. Brouwers voelt zich genegeerd door de beoefenaars van de ‘literatuurwetenschap’ uit het penantkastje met gebottelde gemakzucht en ingeblikte wind’. Het huwelijk van de auteur verkeert in een impasse, verliefdheden worden niet beantwoord, altijd ligt de alcohol op de loer en de gedachte aan zelfmoord dringt zich op.
De schrijver meldt dat hij, als hij de lezer was, geen nieuw boek van Jeroen Brouwers zou kopen, omdat zijn werk saai en voorspelbaar is geworden. Als Het is niets slechts het relaas van een ‘mislukt’ leven had te bieden, zou men de schrijver moeten bijvallen. Maar het boek bevat zoveel meer. Het is een staalkaart van Brouwers' specialiteiten. De meester van de necrologie verrast met trefzekere portretten van Geert van Oorschot, Gerrit Borgers en Simon Carmiggelt. Enkele korte verhalen overtuigen door een aan Piet Paaltjens herinnerende menging van zwartgalligheid, zelfspot en bizarre humor. Bovendien bewijst Jeroen Brouwers, samensteller van de anekdotenverzameling Zachtjes knetteren de letteren, dat hij nog altijd zeer smakelijk kan vertellen over de eigenaardigheden van collega's als Hans Warren, W.F. Hermans, Ida Gerhardt en, uiteraard, Harry Mulisch.
Het is opvallend dat Brouwers, ook in dit boek, Harry Mulisch zijn grote voorbeeld noemt. Het is niets doet bijna nergens aan Mulisch denken, terwijl op bijna elke bladzijde de echo te horen is van Nader tot U van Gerard Reve. De geïsoleerd op het platteland levende, misantropische schrijver uit Het is niets, die wordt gekweld door miskenning, communicatiestoornissen, alcoholisme en geldgebrek en daarvan verslag doet in een door archaïsche zinswendingen en kinderachtige verbasteringen gekenmerkt idioom, is schatplichtig aan de auteur van de geruchtmakende brievenboeken uit de jaren zestig. Waarom erkent Brouwers zijn literaire vader niet?
En waarom schrijft hij met zoveel minachting over zijn literaire zuster Renate Dorrestein? Wil hij niet zien dat zij een polemische instelling en een voorliefde voor negentiende-eeuws Nederlands, gelardeerd met platte grappen, delen? Of ziet hij dat wel en probeert hij, door Reve en Dorrestein buiten gevecht te stellen, zijn domein in de literatuur zo groot mogelijk te houden?
Als Brouwers echt niets aan de