Ons Erfdeel. Jaargang 36
(1993)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 735]
| |
De herontdekking van chris engels (1907-1980)
| |
[pagina 736]
| |
Zelfportret van Chris Engels.
werden opgenomen in de Antilliaanse Bibliotheek onder redactie van Daphne van Schenkel-Labega en Andries van der Wal en uitgegeven door Flamboyant P te Rotterdam. Tenslotte Tip Marugg, wiens gedichten gepubliceerd in ‘De Stoep’ werden gebundeld onder de titel ‘Afschuw van licht’ en eveneens uitgegeven door Flamboyant P. Behalve arts en literair gangmaker was Engels muzikaal begaafd. Hij speelde piano en viool en componeerde al in zijn studententijd. Het meest opvallend echter vind ik persoonlijk zijn schildersaanleg. Schilderen en schrijven hebben elkaar sterk beïnvloed. Hij droeg zijn liefde voor het schilderen over op zijn vrouw Lucila. Zij zou hem uiteindelijk overtreffen. Samen exposeerden ze op Curaçao, zonden werk in naar de Biënale te Sao Paolo en zagen daar hun werk enige malen bekroond. Verder exposeerden ze in Amsterdam (1948, 1957), Caracas (1955), Dominicaanse Republiek (1963) en Schiedam (1964).
Het wordt tijd nu stil te staan bij Engels' tweede grote schepping: het Curaçaos Museum. Al in 1946 nam Engels het initiatief tot oprichting. Met ruggesteun van de invloedrijke familie van zijn vrouw - de Boskaljons beheersten al twee generaties lang het Curaçaose muziekleven, zijn schoonvader dirigeerde het Curaçaos Philharmonisch Orkest - werd een stichting tot dit doel in het leven geroepen. Met steun van de overheid werd een uit 1853 stammend militair hospitaal gebruiksklaar gemaakt. Het was een gebouw in traditionele stijl: twee aan elkaar verbonden rechthoeken, elk met een zadeldak. Met handhaving van de grondvorm werd dit oude centrum ter bestrijding van de gele koorts omgevormd tot een architectonisch opvallend fraai gebouw, verrijkt na verplaatsing van de ingang naar de zijkant met een monumentale trap in negentiende-eeuwse stijl en met detailversieringen afkomstig zowel van Curaçao als van de overige eilanden van de Nederlandse Antillen. Een paar jaar na de ingebruikneming werd op een halfronde uitbouw een in Nederland gegoten carillon geplaatst, dat de naam ontving van ‘De vier Koningskinderen’. Koningin Juliana deed hoogstpersoonlijk dit carillon uitgeleide. Het museum nu werd de werkplaats voor de volksopvoeding. Engels nam de kunstzinnige vorming zelf ter hand. Hij verzamelde niet alleen schilderijen, curiosa, kleding, meubelen en handschriften, om het pedagogisch karakter te | |
[pagina 737]
| |
te benadrukken liet hij op het museumterrein ook een botanische tuin aanleggen om de liefde van de jeugd voor de natuur te bevorderen, wat in het semi-aride klimaat van Curaçao geen overbodige luxe was. Als hij maar even kon leidde hij zelf de klassen rond. Zijn nimmer verzadigde organisatiedrift bracht hem menigmaal in conflict met anderen, hij was ook vaak erg slordig in zijn zaken, maar iedereen, zelfs zijn culturele tegenvoeter Cola Debrot, later gouverneur van de Nederlandse Antillen, erkende de grote verdiensten van deze hoogst-bekwame artskunstenaar. Zo kan men in een van de laatste gedichtenbundels van Debrot een boutade vinden gericht tot Dokter Chris Engels, maar evengoed was Debrot bereid een tentoonstelling van teken- en schilderwerk van Engels te openen. Anderhalf jaar geleden kreeg ik die catalogus van de tentoonstelling ‘Man en paard’ ten geschenke, waarin de rede die Debrot uitsprak is opgenomen. Een geschenk om met eerbied ter hand te nemen. Engels bevorderde ook de amateuristische kunstbeoefening met jaarlijkse tentoonstellingen met daaraan verbonden prijzen. Dank zij de vriendschap van het echtpaar Engels met Wil Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, werd dit museum het kruispunt op de weg van Europa naar het Westelijk halfrond en omgekeerd. De dood van Engels en de pensionering van Sandberg hebben dit verkeer duidelijk negatief beïnvloed. Maar het museum staat er en het is een rijk bezit. Tevergeefs zal men er zoeken naar schilderijen van Engels zelf. Wel hangen er van Lucila De botanische tuin is verdwenen. In het sousterrain is een tentoonstelling ingericht die een beeld geeft van de economische ontwikkeling van Curaçao. Dit blijkt bij de aanwezigheid van de talrijke Amerikaanse en Canadese toeristen een schot in de roos.
Was Chris Engels bij zijn vertrek naar Curaçao bijna vergeten, dat hij in Nederland als dichter had gedebuteerd, door zijn initiatief te komen tot het tijdschrift ‘De Stoep’ ontwaakte zijn dichterschap opnieuw. Hij publiceerde onder het pseudoniem Luc Tournier. Daarin ontplooide hij zich van conventioneel dichter tot expressionist en zien we een gelijke ontwikkeling van zijn persoonlijkheid als in zijn schilderkunst. Het ene is zonder het andere niet meer denkbaar. Het meeste van zijn dichtwerk werd eerst gepubliceerd in ‘De Stoep’ en later gebundeld uitgebracht. In 1941 treffen we in ‘De Stoep’ ‘Kleine Curaçaose verzen’ aan. Geen liefdeslyriek als in zijn Hollandse bundel, want Engels had kort tevoren zijn vrouw met zoon in het kraambed verloren. Zijn ongebreidelde energie moest een nieuw object hebben om zich aan te wijden. Dat object heette, Curaçao, dat hij omhelsde als een apin haar jong. Maar hij vond op dit eiland ook de aantrekkelijke muzikale Lucila Boskaljon, de dochter van de dirigent van het Curaçaos Philharmonisch orkest (inmiddels opgeheven) en met haar en zijn geliefde Curaçao was hij niet te breken. De volgende gedichtencylus is te danken aan een gebaar van vriendschap van de juist uit Nederland teruggekeerde Cola Debrot, die uit voorhanden werk een selectie vormde onder de naam ‘Doffe orewoed’. De liefde voor de middeleeuwse mystiek blijkt uit de titel. Orewoed is de naam voor extase. Men treft de term al in de dertiende eeuw aan bij Zuster Hadewych. Het is het begin van een zekere gemaniëreerdheid die we ook in later werk tegenkomen èn in zijn persoonlijk optreden, dat op de duur weerstanden opriep. Deze poëzie krijgt er iets kunstmatigs door. De medicus verloochent zich in deze verzen geenszins: hij mag dan de barmhartigheid dienen, de ontvanger van barmhartigheid heeft de opdracht zich er niet onder te laten krijgen. In feite preluderen de gedachten in deze bundel op zijn posthuum verschenen proefschrift ‘Het Sint-Elisabeth Hospitaal te Curaçao in West-Indië (1685-1972). Het omschrijft de menselijke ontmoeting van alle dag van het ziekbed, twee voeten op de grond, maar met een afstand scheppende ironie. In 1954 leverde zijn samenwerking met de Limburgse schilder Charles Eyck de bundel ‘Conversatie voor een prauw’ op. Teksten als voor een oratorium, waarin hij aangeeft de papieren vrijheid van zijn zwarte eilandgenoten wel in een betere te willen omzetten. Maar hij is een roepende in de woestijn. In hetzelfde jaar verscheen ‘Don Juan de dupe’: liefdesgedichten met als thema: Onze | |
[pagina 738]
| |
Chris Engels bij een rondleiding in het Curaçaos Museum.
Lieve Heer schiep vele bloemen, maar Don Juan mag er maar één plukken. Hij is de dupe van zijn christelijk verantwoordelijkheidsbesef. De combinatie schilder-dichter wordt het meest duidelijk in ‘Kunst en vliegwerk’. Het woord als de streek van een penseel, geen versierende bepaling en syntactische verbindingen. Alle clichés hebben een schop gekregen. Door de geweldige spontanieteit overtreft de manierist Tournier zichzelf. Al deze bundels werden, bij gebrek aan een commerciële uitgeverij op Curaçao, in eigen beheer uitgegeven. Maar Laurens Vancrevel, uitgever van Meulenhoff te Amsterdam, vervaardigde een selectie uit al dit werk en gaf die uit onder de titel ‘Geen droom, maar eeuwig verte’ (1977). Tevens verscheen in dat jaar een gedenkboek ‘Luc Tournier 70’ bij de zeventigste verjaardag van Engels. Daaraan werkten, behalve Vancrevel als uitgever mee Cola Debrot, Charles Eyck, Albert Helman en Wil Sandberg.
Twee belangrijke feiten uit dit korte levensbericht dienen nog vermelding te krijgen. Uit Engels' intense briefwisseling met de journalist-romancier Jo van der Walle vervaardigde B. Jos de Roo een selectie. Van der Walle van zijn kant benutte deze correspondentie voor de samenstelling van zijn boek ‘Beneden de wind’. Met elkaar bieden De Roo's selectie ‘Brieven van een koerantier’ en ‘Beneden de wind’ een indringend verslag van het leven op Curaçao. Bij een uitgever in 's-Hertogenbosch verscheen nogmaals deze - nu complete - correspondentie. Als auteurs worden zowel Engels als Van der Walle vermeld, ofschoon Engels niet meer in leven is.Ga naar eind(2) De correspondentie die ik nadien heb kunnen raadplegen bevat scherp getekende portretten van persoonlijkheden als bijvoorbeeld Debrot en Oda Blinder en brokken felgekleurde economische en vooral sociale geschiedenis. Uit die brieven blijkt ook de oorzaak van het meermalen botsen tussen Debrot en Engels: Debrot geeft normen voor de ontwikkeling van de Antilliaanse leefgemeenschap vanuit het eigen leefpatroon. Engels gaat in dit proces van groei uit van zijn door Europese normen bepaalde visie. | |
[pagina 739]
| |
Na zijn pensionering als arts besloot Engels alsnog te gaan werken aan zijn academisch proefschrift. Het werd geen beschrijving van een ziekteproces, maar die alles opofferende christelijke liefde, de ontmoeting aan het ziekbed. Een menselijk document, dat wel gereed kwam maar het doel miste door zijn plotselinge dood als gevolg van een aanrijding nabij zijn huis. Zijn vrienden gaven het posthuum uit. Chris Engels is als zoon van Curaçao begraven op het kerkhof van de Protestantse blanken, een ironie van het lot voor de man die als katholiek arts door de Apostolisch vicaris naar Willemstad werd gehaald om als geneesheer op te treden uitsluitend voor de in de Antillen werkzame geestelijken. Voor het werk van Chris Engels bestaat een voortdurende belangstelling. Dat blijkt o.a. uit het in januari 1993 verschenen dubbelnummer van het tijdschrift Preludium, dat gewijd was aan de letterkunde in de Nederlandse Antillen. De samensteller-redacteur, Aart G. Broek heeft hierin nieuw, onbekend werk van Engels opgenomen. | |
Bibliografie:h. godhelp, Tien jaren ‘De Stoep’ (West-Indische Gids XXXII 1952), Luc Tournier 70, Meulenhoff, Amsterdam, 1977. |
|