christelijke waarden, die voor hem onverbrekelijk verbonden waren met de sociale waarden.
Hij maakte vooral naam als taalgrensspecialist en als kenner van de taalwetgeving in bestuurszaken. Vele Vlaamse arbeiders moesten ofwel in de textielfabrieken van de streek, of in Noord-Frankrijk, of in de mijnen van Wallonië gaan werken. Verroken leerde hoe zij door hun bazen als tweederangsburgers werden behandeld. Die bazen kenden of begrepen niet eens de taal van hun arbeiders. Later zou Verroken als lid van het Harmelcentrum de opgedane kennis kunnen gebruiken en verruimen.
Pierre Harmel, Luiks christendemocratisch volksvertegenwoordiger, diende in 1946 een wetsvoorstel in tot oprichting van een ‘Centrum voor onderzoek van de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse gewesten’. Het Harmelcentrum kwam in 1948 tot stand. Het was samengesteld uit politici maar ook uit gouverneurs, dialectologen, sociologen en taalgrensspecialisten. Van Crombrugghe, lid van het permanent nationaal Waals congres en Verroken waren het eens over de taalgrensproblematiek en tekenden de grens. Ook in het definitieve verslag van het Harmel-centrum (1958) zijn Vlamingen en Walen het eens: taalzones met gemengde taalgroepen zijn een bron van tegenstellingen en politiek opbod. ‘De taalgrens’, zegt Van Crombrugghe, ‘is een beschavingsgrens die in de loop der eeuwen praktisch niet is gewijzigd’. Om alle conflicten in de toekomst te vermijden, moest deze taalgrens definitief worden vastgelegd. Dit zou gebeuren door de wet van 8 november 1962.
Op speciaal verzoek van Vlamingen en Walen had de minister van Binnenlandse Zaken, A. Gilson (PSC), Komen en Moeskroen bij de provincie West-Vlaanderen gelaten en de zes Voerdorpen bij de provincie Luik. De bevoegde kamercommissie trok de lijn scherp door: alles wat Waals was, moest bij Wallonië worden gevoegd, alles wat Nederlandstalig was bij Vlaanderen. Tachtig gemeenten werden door deze wet eentalig. In vijfentwintig gemeenten kregen de Franstalige of Nederlandstalige inwoners faciliteiten. Het Centrum Harmei had echter alleen faciliteiten geregeld voor Ronse, Edingen en de zes Voerdorpen.
Het verslag van de Commissie opgesteld door Verroken en het ontwerp van wet geamendeerd door de Commissie werden praktisch eenparig goedgekeurd. En dit werd als een historisch feit bestempeld. De Kamer van Volksvertegenwoordigers keurde eveneens met ruime meerderheid het door de Commissie goedgekeurde wetsontwerp goed.
Verroken heeft ontegensprekelijk een belangrijke en verzoenende rol gespeeld bij het vastleggen van de taalgrens). Hij is een van de zeldzame parlementariërs die een algemene visie had over deze complexe aangelegenheid, zonder zich te laten leiden door lokale of partij-politieke belangen of berekeningen. Vanzelfsprekend was hij door zijn terreinkennis rond Ronse-Oudenaarde uitstekend voorbereid. Hij kende niet alleen zijn eigen kiesarrondissement, maar wist deze problemen te incorporeren in het algemeen belang van het land.
In 1963 diende A. Gilson het tweede wetsontwerp in, dat veel algemener het gebruik van de nationale, provinciale, gewestelijke en gemeentelijke instellingen regelt.
In de Commissie voor Binnenlandse Zaken draaide de discussie vooral om de zes randgemeenten rond Brussel, de taalregeling opgelegd aan alle openbare diensten in de negentien gemeenten van Brussel-Hoofdstad, de toepassing van de wet op de diensten van Buitenlandse Zaken en op de privéondernemingen.
Al deze problemen werden, na een korte regeringscrisis besproken en geregeld door een beperkte groep ministers en parlementsleden. Hier speelde vooral Jos de Saeger, de latere minister van Openbare Werken, weliswaar geïnspireerd door Verroken, de voornaamste rol. In de Commissie van Binnenlandse Zaken en in de openbare zitting bleek opnieuw dat Verroken de draagwijdte besefte van de taalproblemen als een sociaal probleem. De wetten van november 1962 en van augustus 1963 openden inderdaad belangrijke nieuwe perspectieven. Vele Vlamingen in overheidsdienst konden eindelijk de plaats innemen die ze rechtmatig mochten opeisen.
Het boek van Jonckheere beschrijft de loopbaan en de inzet van Verroken, vooral aan de hand van de archieven en de documenten van de betrokkene. Het is jammer dat niet grondig werd gepeild naar de algemene zin en betekenis van de taalwetgeving in België en niet werd gezocht naar andere bronnen. Te weinig komen de houding van A. Gilson, indiener van de wetsontwerpen, die van socialisten zoals Spinoy en Vermeylen, van liberalen zoals Grootjans en Vanderpoorten e.a. aan bod. Ieder heeft op zijn manier een eigen bijdrage geleverd. Niemand uit de wetgevende kamers zal zich wellicht zoals Verroken kunnen beroepen op zo'n uitgebreide kennis van het dossier. Maar er zijn vele architecten die in de opbouw en de afwerking van het geheel grote of kleine stenen hebben geleverd.
Toch is dit boek een aanrader voor wie de boeiende persoonlijkheid van Verroken, met zijn volkse uitspraken en zijn grote bijdrage in het tot stand komen van de wetgeving inzake de taalgrens en het gebruik van de taal in bestuurzaken beter wil leren kennen.
Raf Renard
w.r. jonckheere, Jan Verroken. Van Harmelcentrum tot Hertoginnedal als architect van de taalwetgeving, Uitgeverij Oranje- De Eenhoorn, Sint-Baafs-Vijve-Wielsbeke, 1992, 368 p.