Emancipatie in de Nederlandstalige Caraïbische literatuur
Op 16 en 17 april 1993 organiseerde het ‘Centre de recherches néerlandaises Michiel de Swaen’, in samenwerking met de afdeling Nederlands van de Rijselse Université Charles de Gaulle - Lille III een colloquium rond het thema ‘Emancipatie in de Nederlandstalige Caraïbische literatuur’.
Die afdeling neerlandistiek staat onder leiding van prof. dr. Gilbert van de Louw, die ook de eerste bijdrage aan het colloquium leverde. Als inleiding bracht hij een traktaat over de definiëring van het begrip emancipatie.
Hiermee was ook meteen de trend gezet: het colloquium wou zich niet enkel bezighouden met een concrete case-study als die naar de emancipatie van de Nederlandstalige literatuur in de Caraïben, er zou ook, waar mogelijk en waar het besproken onderwerp dit aanbood, aandacht worden besteed aan meer theoretische aspecten van het algemene thema ‘emancipatie’.
Dit colloquium bood hiermee op twee sporen een aantal belangwekkende zaken. Een eerste spoor liep over het terrein van de concrete situatie ter plaatse. Zo was er in de bijdrage van prof. dr. Gert Oostindie aandacht voor de geschiedenis van de Nederlandse Antillen en Suriname. Die geschiedenis vangt eigenlijk opnieuw aan met de koloniale tijd, met de uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking en de vervanging ervan door uit Afrika ingevoerde slaven.
Op hetzelfde spoor waren er bijdragen van Hein Eersel en Joyce Pereira over de taalemancipatie in respectievelijk Suriname en op de Nederlandse Antillen. De situatie van het Nederlands ligt in beide gebieden duidelijk verschillend. In Suriname houdt men vast aan de eigen variant van het Nederlands, naast de Creoolse lingua franca, het Sranan Tongo. Hein Eersel legde hierbij de paradox bloot die de Surinaamse taalsituatie kenmerkt: enerzijds wil men er zich bevrijden van de Nederlandse cultuur, omdat die verwijst naar de koloniale tijd, terwijl anderzijds heel sterk wordt vastgehouden aan het Surinaams-Nederlands, als middel voor profilering van de eigen cultuur. Op de Nederlandse Antillen is de situatie van het Nederlands lang niet zo sterk als in Suriname. Het Nederlands is hier nog wel de officiële taal, maar wordt in het dagelijks leven steeds sterker onder druk gezet door het Engels en door het Papiamento.
Wim Rutgers had het over het literaire bedrijf op de Nederlandse Antillen en legde uit dat belangwekkende literatuur vooral via Europese kanalen verspreid werd en wordt, en dus voornamelijk een Europees publiek bereikt. Op de Antillen zelf wordt vooral in eigen beheer uitgegeven, terwijl de distributiekanalen er vrij slecht zijn. De hele Antillen tellen amper een vijftigtal bibliotheken, terwijl alleen op Curaçao en Aruba boekhandels van betekenis te vinden zijn. Michiel van Kempen had een vrijwel gelijklopend verhaal voor Suriname. Hij zag een crisis in het literaire bedrijf, die vooral het gevolg is van gebrek aan goede werkomstandigheden en niet van gebrek aan talent. Ook hier is het enkel de literatuur in de diaspora die enige betekenis heeft, maar die vindt dan ook weer weinig afzet in het thuisland. De naar Nederland uitgeweken Caraïbische schrijver vervreemdt immers van het thuisgebleven eigen volk en zijn situatie, en zijn werk spreekt daar dan ook niet meer aan. De impasse lijkt moeilijk te doorbreken, want op de Caraïben geproduceerde literatuur heeft het per definitie heel moeilijk om haar weg te vinden naar Nederland, zodat de oplagen gedoemd zijn onbeduidend en weinig rendabel te blijven.
De bijdragen van Jaap Oversteegen, Jos de Roo, Astrid Roemer en Benoit Verstraete liepen over het tweede spoor. Zij hadden het over emancipatie als onderwerp in de Nederlandstalige Caraïbische literatuur, en dat bood meteen de mogelijkheid om het onderwerp in een ruimer kader te bespreken. Heel geslaagd hierbij was de verhandeling van Jos de Roo over ‘Emancipatie versus geëmancipeerd zijn in Dubbelspel’. Aan de hand van een van de hoofdfiguren van de roman Dubbelspel van Frank Martinus Arion toonde Jos de Roo aan dat emancipatie niet noodzakelijk met zich meebrengt dat men ook geëmancipeerd is. Dat personage, Manchi, is er immers wel in geslaagd een zekere materiële welstand op te bouwen en hoort daarmee tot de klasse van de rijke, geslaagde Antillianen. Zijn emancipatie is echter maar schijn: hij probeert zich zo krampachtig Europees voor te doen, dat hij er uiteindelijk aan ten onder gaat.
Deze paradox werd zowat de impliciete constante van het colloquium. Emancipatie veronderstelt een zich afzetten tegen de cultuur waardoor men overheerst wordt. Dit houdt echter bijna automatisch in dat die overheersende cultuur ook als referentiekader gaat gelden; ze wordt norm voor emancipatie, en zo kan de echte emancipatie nooit bereikt worden. Met de door Jaap Oversteegen aangehaalde Debrot moest het colloquium dan ook aannemen dat echte emancipatie, ook culturele, slechts duurzaam en waarachtig kan zijn als ze van binnenuit komt, als ze vertrekt vanuit de eigen waarde. Emancipatie die aangebracht wordt door de vroegere kolonisator kan niet waardevol zijn, de enige duurzame emancipatie komt voort uit zelfwerkzaamheid.
Betekent die zelfwerkzaamheid dat de situatie van het Nederlands in Suriname en vooral op de Nederlandse Antillen op heel korte termijn zwaar problematisch zal worden? Allicht is dit koffiedik kijken, maar in het licht van wat Hein Eersel over Suriname zei, kan alvast worden aangenomen dat het Nederlands daar nog stevig in de schoenen staat. Wat betreft de Nederlandse Antillen was er minder eensgezindheid. Joyce Pereira was van mening dat de Nederlandstalige literatuur ook op de Antillen zal blijven bestaan.
Tegelijk met het colloquium