Willem Pijper (1894-1947).
Het eerste deel van de ‘Cancer’-episode uit ‘Merlijn’
Zo zijn er ten slotte twee verschillende Merlijnteksten ontstaan: een die door Vestdijk in 1939 voor publikatie is gereedgemaakt en een versie uit 1957 (‘voor Saar Bessem’, een gewezen vriendin van de ‘pluralistische’ Pijper) met veel kleine en een aantal grote wijzigingen ten opzichte van de 1939-versie. Het bewerken en wijzigen van het libretto door Pijper en Vestdijk geschiedde door de oorlogsomstandigheden veelal schriftelijk. In totaal zijn er 97 brieven en briefkaarten bewaard gebleven, 54 van de hand van Vestdijk, 43 van Pijper. Dat er (nog) niet meer brieven van Vestdijk zijn, komt door de oorlog: bij het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 raakte Pijper vrijwel al zijn bezittingen kwijt (‘Het leven heb ik er afgebracht, dat weet je. Verder alles weg, hond dood, school tegen de vlakte, kortom complete ravage’), ook dus de brieven die hij tot dan toe van Vestdijk had ontvangen.
Buiten de correspondentie om, die niet alleen interessant is met betrekking tot de opera Merlijn, maar zoveel inzicht biedt in beider persoonlijkheid en privé-domein (depressies, vrouwenhistories, tijdsklimaat enz.), hebben Pijper en Vestdijk zich alletwee ook schriftelijk uitgelaten over allerlei aspecten die te maken hadden met de samenwerking en het tot stand komen van de opera, waarvan het verhaal kan worden beschouwd als een parabel van Vestdijks eigen beleving van zijn kunstenaarschap. Aan de hand van astrologie, alchemie en de individuatieleer van Jung heeft Vestdijk in een episode uit het middeleeuwse Koning Arthur-materiaal - waarbij de tovenaar Merlijn de thaumaturg is die het hof én het hele Bretonse rijk met magische middelen heeft gecreëerd - zijn eigen kunstenaarsproblematiek gedramatiseerd. In dat opzicht is Viviane, een meisje uit het woud van Broceliande, een van de sprekendste anima-verbeeldingen die men bij Simon Vestdijk aantreft.
Van Vestdijk zijn er vijf teksten bekend over Willem Pijper en het werken aan Merlijn. Pijper zelf hield een werkschrift bij, het zogeheten ‘Cahier Noir’, om het zich bij het componeren, tussen zijn andere werkzaamheden door, makkelijk te maken én om het nageslacht te helpen bij de interpretatie van de opera, die onder de astrologische belasting gebukt gaat en niet (dat is het minste wat men ervan kan zeggen) onder Wagners invloed uitkomt.
Het mag een unicum worden genoemd dat van componist én dichter zoveel materiaal bewaard is gebleven, waardoor men als lezer en luisteraar - op 7 juni 1952 heeft een concertuitvoering plaats gehad, Vestdijk was er zeer van onder de indruk - inzicht kan verkrijgen in het werk en de werkwijze van de beide auteurs. Zelf hebben ze overwogen om hun briefwisseling en de erbij horende documenten ooit te publiceren: ‘Wie weet, zit in deze correspondentie nog een Heden ik, morgen gij’, schrijft Pijper op 28 maart 1939.
Dank zij een substantiële bijdrage van het Prins Bernard Fonds is de uitgave van al dat materiaal, door toedoen van Arthur van Dijk en (weduwe) Mieke Vestdijk, nu realiteit geworden. Het resultaat oogt in zijn rijke geheel bijzonder goed. Alleen jammer dat de samenstellers in het noten-gedeelte nogal wat kansen tot verklaring en uitdieping links hebben laten liggen (waarop slaat Vestdijks ‘geduld met de vijfpooteischer’?