Vlaming Etienne Debel Een midzomernacht-seks-komedie, (Woody Allen) en de Fransman Simon Eine De misantroop (Molière). Het seizoen 1991-1992 werd inderdaad geen hoogvlieger maar het publiek wachtte af.
Het tweede seizoen vertoonde grote verschillen. De beide RaamTeaters mochten tevreden zijn. A Shayna Maidel (Barbara Lebow) trok vooral de aandacht door de prachtige vertolking van hoofdrolspeelster Anneleen Cooreman. Lebow schreef een ontroerend beeld van het trauma na de holocaust met sterk geprofileerde karakters en subtiele dialogen in een prima regie van de Israëliet Oded Kotler.
Het was ster-acteur Luc Philips die in de monoloog Siberië (regie Walter Tillemans) de kassa deed rinkelen. Philips was hersteld en speelde krachtig, vinnig, vertederend en humoristisch.
De geslaagde combinatie van een ervaren regisseur als Jo Dua en een begaafd acteur als Nolle Versijp maakte van Ionesco' s De Stoelen een glasheldere en fascinerende voorstelling. Jeugdziekte (Ferdinand Bruckner, regie Karl Georg Kayser) en Klassevijand (Nigel Williams, regie Leo Madder) konden vooral door hun nauwe aansluiting bij het heersende klimaat van onze tijd het publiek bekoren.
De bewerking die Wannes van de Velde maakte van het Gilgamesj Epos (regie Walter Tillemans) was vooral wat vormgeving betreft zeer mooi, maar miste mythologische diepgang.
In het komische genre had Frankie en Johnny (Terrence McNally, regie Lionel McCormick) zijn succes waarschijnlijk te danken aan het herkenbare thema van de eeuwige strijd tussen de seksen. De banale dialogen in het Antwerps dialect zorgden voor een goedkoop commercieel succes. Loriots Dramatische Werken (Loriot) was sterk amusementstheater op een behoorlijk niveau, in een verrassende regie van An Nelissen.
Al bij al geen slechte score voor het 't Klein RaamTeater en het RaamTeater op 't Zuid.
In de Stadsschouwburg ging het van kwaad tot erger. Het seizoen opende met een slaapverwekkende opvoering van De Revisor (Nikolai Gogol) in regie van de Tsjech Ladislav Smocek. De Russische auteur Vladimir Nabokov schreef in zijn studie over Gogol: ‘De eerste voorstelling van De Revisor was een smakeloos gedoe wat acteren en decor betrof, en het bitterste van al was Gogol in zijn kritiek op de afschuwelijke pruiken en de clowneske kostuums en de grove over-acting waardoor zijn stuk werd verkracht.’ Verdere commentaar is voor de KNS-voorstelling overbodig.
Falerin van Guido van Meir (regie Walter Tillemans) en De Minder produktieven van Peter Turrini (regie Peter Kupke) ontbrak het in ieder opzicht aan structuur en cohesie. De technische extravaganties overschaduwden duidelijk elke tekstanalyse en acteerprestatie. Van de verdwaasde acteurs kon nog moeilijk enige karakterprofilering, laat staan emotionele inleving, verwacht worden.
En toen kwam er nog de rel met Henning Brockhaus, die Bezoek van de oude dame (Friedrich Dürrenmatt) regisseerde. Tijdens de creatie van De Goede Moeder vorig seizoen waren de wrijvingen al begonnen. Brockhaus, oorspronkelijk opera-regisseur, was gewend om in grote ruimten te werken met gigantische decors. Onder leiding van de Italiaanse scenograaf William Orlandi werd er getimmerd, afgebroken en opnieuw begonnen. Het resultaat was een indrukwekkend Venetiaans stadsbeeld, compleet met kanalen en gondola's, en een minutieus speelvlak aan de rand van het podium. Alles bij elkaar een bouwwerk van om en bij de twee miljoen. Maar technische beslommeringen hadden een domper gezet op de repetities. De voorstelling was lauw. Toch werd Brockhaus opnieuw geëngageerd. Tóen hij voor de realisatie van Bezoek van de oude dame in zijn bouwprojecten werd beperkt, stapte hij op. Tillemans nam de regie over, maar het resultaat kon niet meer dan matig genoemd worden.
Het absolute dieptepunt kwam er met Leven en dood van het water (Jan Christiaens) in de Bourlaschouwburg. In een interview zei Tillemans: ‘Mijn sterkste en diepste overtuiging en mijn instinct zegt mij dat het toneel thuishoort in de Bourla, waar de sfeer, de ruimte en de akoestiek het theater volledig tot ontplooiing kan laten komen. De Stadsschouwburg is meer geschikt voor spektakelstukken.’ En uitgerekend in de Bourla bracht Tillemans een ‘spektakelstuk’, een stuntelig in elkaar geflanste ‘evocatie’ over de Scheldestad, die hem - in het kader van Antwerpen '93 - niet door de overheid noch door het publiek in dank werd afgenomen.
Tot slot was er het sober geënsceneerde Dansen op Lughnasa (Brian Fiel) met een prima cast, in een deskundige regie van Martin van Zundert.
De balans van het seizoen 1992-1993 in de Stadsschouwburg: één geslaagde nieuwe produktie, twee succesvolle reprises (Pak'em Stanzi en Van de brug afgezien) en een overaanbod aan oersaai, ongeinspireerd theater, waardoor de sfeer onder de acteurs en het personeel nog verder verziekte, het publiek in groten getale wegbleef en de overheid besloot de subsidies te halveren.
Tillemans stak vaak de schuld voor de falende produkties op de ongeschiktheid van de Stadsschouwburg voor het gesproken toneel of op het gebrek aan financiële middelen en degelijk geschoolde technici. Maar een volle beurs en veel technisch vertoon maken nog geen boeiend theater.
De belofte om Vlaams talent aan te trekken, bleef beperkt tot de schrijver Jan Christiaens en een bewerking van de science-fiction roman van Guido van Meir. Keuzes die op zijn zachtst gezegd aanvechtbaar zijn. Bovendien werd het toch al zo omvangrijke repertoire van het Ensemble nog met drie produkties uitgebreid (waarvan twee in de Stadsschouwburg).