poëzie voorkomen. De tijdsaanduidingen in zijn werk zijn legio.
Wie zo nadrukkelijk door tijdsbesef in beslag wordt genomen, om niet te zeggen wordt bezocht, zal zich de kostbaarheid van de momenten realiseren. En in Gellings poëzie komt dat ook vaak voor. Niet al die momenten zijn even belangrijk en ze leveren dan ook niet allemaal onvergetelijke gedichten op. Dat ligt, heb ik de indruk, aan het soort emotionaliteit dat die ogenblikken beheerst. Een reisindruk heeft het, althans in Gellings' poëzie, moeilijker om een bijzonder gedicht te worden dan een intiemere ervaring. En ik vind dat alleen maar terecht.
De bundel telt vier afdelingen. Het is vooral in de derde, ‘Het maken van herinnering’, over de verwachting en geboorte van een kind, waarin Gellings' werk een intensiteit krijgt die je van poëzie verlangt. Het gaat samen met een grotere eenvoud van beelden en taal en met een begrijpelijker samenhang van regels. Een gaaf gedicht uit die reeks is:
Overlevering
Zal je op een dag vertellen hoe wij
in de winter bouwden aan een hut.
Hoe diep je tussen ons kon slapen
in de buik waar je nog woonde.
Hoe je in mijn hand ging liggen
om te vertrekken naar de lente.
Zo is overlevering altijd het maken van
herinnering. Maar geen beter antwoord
op de vraag waar je vandaan komt
dan beelden van september:
zonlicht over water, torens
in een rode avond en klein
de haven, waar twee geliefden
Het is niet verwonderlijk dat iemand met zo'n kijk op de herinnering ook gevoel heeft voor het tijdeloze, situaties, waarin vroeger en nu in elkaar opgaan, zodat herinnering en beleving samenvallen. De dichter is niet meer, maar ook niet minder dan een reïncarnatie. De Val van verf en roest bevat verschillende voorbeelden van zo een tijdsvermenging en die kan een sfeervol gedicht opleveren als
Prinsenhof
Septembermiddag, weet het nu zeker: tijd
bestaat niet, nee, ieder moment kan zich
achter ruitjes een ganzeveer vertonen.
Hoog in de toren tintelt stil kristal
van brons zijn kil moment;
Resten licht nog op de zonnewijzer en
van de hagen valt de schaduw langer
als een bladzij uit een andere eeuw.
Weet het nu zeker, mijn pen
Niet alle poëzie van deze bundel heeft deze zelfde toegankelijkheid. Er zijn gedichten die suggereren dat er heel wat autobiografie om niet te zeggen drama in is verwerkt. Maar de verhullende formulering zorgt er voor dat voorvallen en toedracht worden afgeschermd. De lezer vermoedt, maar krijgt geen uitsluitsel. Ook abrupte overgangen binnen het gedicht verhinderen een al te grote vertrouwdheid. Naarmate de behoefte om die afstand te scheppen afneemt, krijgt Gellings poëzie meer warmte en dat doet wat hij schrijft geen kwaad. Integendeel. Of zijn dichterschap zich in de richting van het hermetische of van een grotere directheid zal ontwikkelen, blijft na deze tweede bundel de vraag. Voorlopig lijkt er een flinke spanning te heersen tussen twee tegengestelde neigingen, wat aan deze lyriek ook een soort weerbarstigheid geeft. Je zou je kunnen voorstellen dat Gellings die juist graag wil handhaven.
Ed Leeflang
paul gellings, De val van verf en roest, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1993, 64 p.