Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Het buitenland en wij
De Lagelandse letteren tellen buitengaats een aantal trouwe sympathisanten die voor ons van grote betekenis zijn. Een van die niet aflatende oudgedienden is Kåre Langvik-Johannessen, die opereert vanuit Oslo. Hij houdt zich niet of nauwelijks bezig met de doorsnee literatuur, maar grijpt telkens heel hoog: naar niemand minder dan Vondel, bijvoorbeeld. Onlangs verscheen door zijn toedoen weer een mooi boek, dat opnieuw ten zeerste verrast door de keuze die de vertaler maakt. Ditmaal heeft hij namelijk zijn oog laten vallen op August Vermeylens Wandelende Jood. Den vandrende jøde (Solum Forlag 1992 - ISBN 82-560-0772-9) bevat niet alleen de vertaling van die korte roman, maar bovendien een interessante inleiding, waarin Langvik-Johannessen Vermeylen situeert in de Vlaamse en Europese literatuur en eveneens de herkomst van de legende schetst. Achterin het boek staat ook een korte Deense versie uit 1631 afgedrukt.
Laat ons hopen dat Den vandrende jøde veel literatuurminnaars zal bereiken. De steun van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap lijkt hier in elk geval goed besteed.
Een andere oudgediende die van geen wijken wil weten, is James Brockway, die het geluk heeft in DE wereldtaal van nu te schrijven en het ongeluk te dicht bij de vuurhaard van de Nederlandse letteren te leven, wat geregeld een bron van ergernis voor hem is. Dat blijkt weer eens uit Across There on a Visit, een geestige en strijdlustige terugblik op zijn loopbaan die hij publiceerde in Carnage (issue 6 of Sunk Island Review. Lincoln, Engeland - ISBN 1-874778-00-0).
In 1992 heeft Brockway weer een dertigtal vertaalde gedichten kunnen publiceren in verschillende Britse bladen en zijn bundel Koplandvertalingen (A World Beyond Myself) is bepaald niet onopgemerkt gebleven. Maar ik wil hier in de eerste plaats wijzen op twee andere opstellen van Brockway, waarin hij omkijkt in bedachtzame tevredenheid.
Het eerste verscheen in Acumen (herfst 1992) en draagt de veelzeggende titel ‘On not translating Achterberg’. Het stuk is zeer verhelderend wat betreft Brockways hoge opvatting van vertaalwerk. Hij beschrijft zijn houding van ‘keep your hands off it, it's too good, it's too much itself’, maar publiceert - ook vertalersbloed kruipt waar het niet gaan kan - dan toch een paar geslaagde voorbeelden.
Het andere opstel is afgedrukt in een plaquette van de J.C. Bloem Stichting (november 1992, Avalon Pers, Woubrugge) en heet ‘Dat zoveel zaligheid voorbij mij glijdt’ - een vers van Bloem. Brockway kijkt erin terug naar de vroegste dagen van zijn loopbaan als vertaler. En hier vind ik verwoord wat deze vertaler voor ogen staat als hij Nederlandse poëzie omzet in het Engels: ‘Voor mij gaat het er niet om een handige vertaling te maken, waarvan men zeggen kan: ‘Hoe knap! Hoe vernuftig!’ Dat is vertalen tot een spel terugbrengen, hoe knap dat spel ook mag zijn. En daar gaat het niet om. Het gaat er om het wezen en ook de schoonheid van het oorspronkelijke gedicht weer te geven.’ Dat daarbij een beetje ‘verraad’ onvermijdelijk is, wie zal het loochenen die ooit hetzelfde probeerde? In elk geval is bijvoorbeeld het in de plaquette opgenomen ‘Dapper Street’ een prachtig voorbeeld van Brockways kunnen.
In het Verenigd Koninkrijk blijft Dutch Crossing verschijnen met de regelmaat van de klok. De inhoud doet de bijtitel - A Journal of Low Countries Studies - alle eer aan, want de onderwerpen zijn gevarieerd en vergen soms een tamelijk grondige studie. Die rijkdom en diepgang maken het niet gemakkelijk de laatste afleveringen in het kort te bespreken, of ik zou hier de inhoudstafels in extenso moeten overnemen. Dat doe ik niet, maar ik citeer her en der een titel: in aflevering 44 (zomer 1991) een boeiende bijdrage over ‘The Discovery of Sranan-Tongo’ (George Lang, Alberta) en een vertaling van het Esbatement vanden Appelboom (John Cartwright, Kaapstad),
- in aflevering 45 de vertaling van