Muziek
Joep Straesser
De Nederlandse componist Joep Straesser (o1934) heeft een lange weg afgelegd. In de jaren zestig was hij, zoals de meeste componisten in die tijd, gefixeerd op complexe muziek. Hij probeerde alle onderdelen van een compositite tot in de kleinste details te construeren. Door die concentratie op losse muzikale elementen, verdween langzamerhand het zicht op de grote vorm.
Wie Straesser alleen kent uit zijn vroege periode, kon zijn oren waarschijnlijk niet geloven bij de première van de Derde Symfonie in februari van dit jaar. Hier klonken niet de soms wel erg springerige melodieën van een serialist, maar een gematigd moderne muziek, die zich genoeglijk schurkte tegen de twee andere werken op het programma (Richard Strauss en Mahler). Misschien was een werk van Bartók nog toepasselijker geweest, want daarnaar leek Straesser af en toe te verwijzen.
Joep Straesser herinnert zich de jaren zestig als ‘een verbijsterende tijd’, waarin de ene sensatie na de andere voor het eerst in de concertzalen tot klinken kwam: inmiddels beroemde werken van Karlheinz Stockhausen werden voorafgegaan door meesterwerken van Ligeti en gevolgd door schokkende stukken van Boulez. Straesser verklaart het als een reactie op de oorlog, een soort muzikale wederopbouw. Straesser: ‘Binnen die vernieuwing wilde niemand nog iets met het verleden te maken hebben. In mijn studietijd durfde je niet over Mahler te praten. Dat was natuurlijk een onhoudbare situatie, want je kunt de traditie niet ontkennen, die zit als het ware in je genen.’
In de jaren zeventig kwam onherroepelijk de bezinning. Het materiaal werd vereenvoudigd en als gevolg daarvan kreeg de vorm weer betekenis. Straesser: ‘Als muzikale motieven voor de luisteraar herkenbaar zijn, kan hij ze onthouden. De componist kan ze dan combineren en er op terugkomen, waardoor de muziek een ‘verhaal’ vertelt, met een ontwikkeling.’
Door deze veranderde houding tegenover het componeren, klinken de oudere werken van Straesser in zekere zin ‘moderner’ dan de recente. Niet dat de componist is teruggekeerd naar een soort laat-romantisch idioom, maar zijn muziek is nu rustiger van toon en minder fragmentarisch dan in het verleden. De klank is meer uitgebalanceerd en de luisteraar lijkt gemakkelijker zijn weg te kunnen vinden in de compositie, zonder verstrikt te raken in al te gecompliceerde opeenstapelingen van steeds weer nieuwe muzikale gebeurtenissen.
Straesser: ‘Vroeger dacht ik wel eens: is dit niet te extreem, te complex. Nu vraag ik me soms af of een motief dat ik heb bedacht niet juist te eenvoudig is. Ik heb echter gemerkt dat het niet om de muzikale gegevens op zichzelf gaat, maar om de manier waarop ze met elkaar worden verbonden. Daardoor verliezen ook simpele motieven hun banaliteit’. Dat wil overigens niet zeggen dat Straessers muziek heel eenvoudig is. De componist wil muziek schrijven die de luisteraar wakker houdt en waarin ook na meerdere keren luisteren nog nieuwe dingen te horen zijn.
In de
Derde symfonie gebruikt Straesser het orkest op een bijna ouderwetse manier. Een pregnant motief in de hoogste regionen van klarinet en fluit wordt in het begin van het eerste deel gemengd met de contrabas. In het vervolg is als het ware de muzikale ruimte die daar tussenin ligt, opgevuld met een aantal op zichzelf niet spectaculaire thema's die in wisselende gedaantes en combinaties terugkeren. Het is dit spel met een beperkte hoeveelheid muzikaal materiaal, belicht door telkens andere instrumentengroepen, dat Straessers symfonie fascinerend maakt. In het begin van het bijna twintig minuten durende werk wordt het meeste materiaal geïntroduceerd. Naar het einde toe gaat het steeds meer om combinaties van motieven,
Joep Straesser (o1934) (Foto Pieter Boersma).
waardoor het werk in de finale ingewikkelder wordt.
Je zou wellicht een sterkere dramatische ontwikkeling kunnen wensen, en wat minder terughoudendheid in de keuze voor een groot orkestwerk. Als een componist een mahleriaans orkest tot zijn beschikking heeft, moet hij ook het onderste uit de kan willen halen. Straesser is er vakman genoeg voor.
Toch krijgt men bij het horen van deze symfonie de indruk dat de componist meer dan vroeger plezier heeft in zijn werk. Straesser bevestigt dat als hij vertelt dat hij vroeger procedures ontwikkelde, een hiërarchie bedacht en een tijdsverloop invulde, terwijl hij tegenwoordig op avontuur gaat, zonder van tevoren precies te weten hoe zijn muzikale invallen zich verder zullen ontwikkelen, in welke mate ze zich opdringen of naar de achtergrond verdwijnen. Meer valt er, volgens Straesser, eigenlijk niet over het componeren te zeggen. Straesser: ‘Schumann zei dat je van een plant de wortels in de grond moet laten zitten. Ik probeer gewoon muziek te schrijven die werkt.’
Paul Luttikhuis