Beeldende kunst
Art Nouveau in België
Zelden is er zoveel over architectuur gepubliceerd, zelden is er zo weinig over nagedacht. Ook de reflectie over architectuur is blijkbaar in de massa-communicatie terechtgekomen, waarbij het er dan alleen nog op aankomt het geheugen met zoveel mogelijk wetenswaardigheden te stofferen, zonder de intelligentie te verontrusten. Zoals alle andere kennis wordt nu ook die van de architectuur voorgekauwd opdat er zonder gezichtsverlies in brede kring over geconverseerd zou kunnen worden.
Sommige architectuurstijlen lenen zich daar, door hun decoratieve verschijning en hun overdaad aan details, makkelijker toe dan andere. Hoewel! De fotografie is momenteel in staat om zonder moeite het saaiste en weerbarstigste gebouw aantrekkelijk voor te stellen. Loos zou er zich niet meer op kunnen beroemen dat hij een architectuur maakte die niet te fotograferen was.
Art Nouveau is een van die architectuurstijlen die het zijn presentatoren niet moeilijk maakt. De charme ervan blijkt sinds enkele jaren opnieuw onweerstaanbaar. Zelfs de Vlaamse boekenmarkt is er nu voor bezweken. Ongeveer terzelfdertijd verschenen Art Nouveau in België. Architectuur en interieurs, van Françoise Dierkens-Aubry en Jos Vandenbreeden, met foto's van Christine Bastin en Jacques Evrard en België Art Nouveau. Van Victor Horta tot Antoine Pompe, van Pierre Loze met foto's van François Loze. Daarbij kan nog gevoegd worden het essay van de Hankarkenner François Loyer Dix ans d'art nouveau, verschenen naar aanleiding van de boeiende Hankar-tentoonstelling in de Fondation pour l'Architecture te Brussel begin 1992.
Deze laatste publikatie geeft een vlotte samenvatting van het volumineuze boek dat Loyer in 1986 over Hankar en de geboorte van de Art Nouveau heeft gepubliceerd (Paul Hankar, La Naissance de l'Art Nouveau, Archives d'Architecture Moderne, Brussel, 1986, 542 p.). Daarin beschreef hij Hankar als het geweten van de Art Nouveau. Hankar stelde er zich volgens Loyer immers niet mee tevreden om met een grote virtuositeit zijn vondsten te exploiteren, zoals Horta wel gedaan zou hebben. Hij bleef steeds op zoek. Met de woorden van Loyer zelf: ‘Er wordt een vorm van vraagstelling naar de zin van de architectuur geformuleerd, een ondervraging van het decoratief formalisme van de Art Nouveau en, vanuit de vroegere ervaringen, die uit de mode waren, een vernieuwend onderzoek naar nieuwe wegen ingesteld.’
In zijn laatste boek meent Loyer echter zijn sympathieke interpretatie van Hankar toe te moeten spitsen door van zijn held een volstrekte tegenhanger van Horta's aanpak te maken en de enige echte voorloper van de moderne beweging. Die denigratie van Horta doet zijn thesis geen goed. Ze komt ook niet met de feiten overeen. Hoe aannemelijk zijn interpretatie van Hankars evolutie ook is, ze hoeft niet alleen voor Hankar te gelden, maar zou beschouwd kunnen worden als een aanzet voor een nieuwe, meer substantiële lezing van de hele Art Nouveau-architectuur. Nu sluit hij zelf die pas af door Hankar als een buitenbeentje, die zich nooit helemaal door de Art Nouveau-stijl heeft laten inpalmen, voor te stellen. Maar zelfs met dit voorbehoud blijft het boek van Loyer veruit de boeiendste publikatie van het trio dat we hier bespreken. De auteur verdwijnt niet achter de presentatie. Ook uit de keuze van de illustraties spreekt een consistent verhaal.
De twee andere boeken zijn voor de salontafel bedoeld. Op zich is daar niet zoveel op tegen, ware het niet dat ze er alleen op uit zijn het ‘salonpubliek’ op de wenken te bedienen en het hun lezers of kijkers vooral niet moeilijk te maken. Toch mogen we het boek van Pierre Loze en dat van Françoise Dierkens-Aubry en Jos Vandenbreeden niet op één lijn stellen.
Na de publikaties van Borsi, Portoghesi en Wieser over Horta en de Art Nouveau-architectuur in Brussel, is dit van Loze een schande. Niet alleen door de schijnbaar vlotte, maar onmogelijke Nederlandse vertaling, die zich door het bombastische taalgebruik van de originele Franse tekst slaafs heeft laten meeslepen, maar ook door het volslagen gebrek aan inzicht in de ontwikkeling van de actuele kunst- en architectuurhistorische wetenschap. Ik geef maar één willekeurig gekozen citaat van het geradbraakte Nederlands: ‘Nu ze verlost zijn van de hinderpaal die de zijtrap betekende vinden de verschillende kamers een totale vrijheid qua plafondhoogte die zelfs tot een meter vijfentwintig kan verschillen en aldus kan aangepast worden aan de particuliere noden van de kamers.’ ‘De kamers die hun vrijheid vinden’, het klinkt poëtisch, maar dat is hier bepaald niet de bedoeling. De zin is ook grammaticaal perfect in orde. Men kan niet eens beweren dat hij onbegrijpelijk is. Maar het is geen Nederlands. Zo gaat het het hele boek door.
Dit soort ergernis over de mishandeling van het Nederlands zou men erbij nemen als het boek zelf iets interessants te vertellen had. Maar dat is al evenmin het geval. In tegenstelling tot wat de titel suggereert ‘van Horta tot Pompe’ laat het boek helemaal geen ontwikkeling zien. Het beperkt zich tot het clichématig naast elkaar behandelen van de bekende figuren van de Belgische Art Nouveau met als voornaamste, om niet te zeggen, enige protagonist Victor Horta zelf. Deze wordt uitvoerig geportretteerd aan de hand van citaten uit zijn ‘mémoires’, zonder dat daarbij kritische aantekeningen worden geplaatst over de aard en de historische betrouwbaarheid van die geschriften. Voor wie in de persoonlijkheid van Horta, meer dan in zijn werk geïnteresseerd is, kan een lectuur van die mémoires aanbevolen worden. Ze