| |
| |
| |
Lezen op de middelbare school in Vlaanderen
Freddy de Schutter
FREDDY DE SCHUTTER
werd geboren in 1948 in Brasschaat. Studeerde filosofie en Germaanse filologie aan de K.U. Leuven. Is leraar middelbaar onderwijs en pedagogisch begeleider voor de Jezuïetencolleges. Literair criticus voor ‘de Standaard der Letteren’. Publiceerde o.a. ‘Wild van de Inkt’ (een handboek voor literatuur in het middelbaar onderwijs, 1991) en ‘Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Deel 1: Middeleeuwen, Renaissance en Barok’ (1992).
Adres: Sparrenlaan 49, B-2900 Schoten
| |
Procenten
‘U weet het: zeven procent van de scholieren tussen de zestien en de achttien leest nog.’ Uit een brief van een collegapedagogisch begeleider.
Dezelfde dag las ik in Vrij Nederland een recensie over een Vlaams boek, waarin ik de volgende zinsnede aantrof: ‘Dat (bedoeld wordt: in het onderwijs in Vlaanderen overleven alleen de cynici en de weekdieren) is niet overdreven als je verneemt welke auteurs niet op het college gelezen mogen worden: Marnix Gijsen, Gerard Reve, Jan Wolkers, Ward Ruyslinck, Harry Mulisch, Hugo Claus, Hugo Raes, W.F. Hermans en L.P. Boon (Piet de Moor in ‘Alleen de cynici en de weekdieren overleven’, Vrij Nederland, jrg. 1992, nr. 24, p. 100).
Kortom, het einde der tijden moet in Vlaanderen op handen zijn. De jeugd leest niet of niet meer. Waarom zou ze ook? In het katholiek onderwijs, waar haast drie vierde van de Vlaamse jeugd zucht onder een klerikaal juk, mag over de hedendaagse literatuur niet worden gesproken. Het bange vermoeden rijst dat het Vlaamse kind zich nog steeds met Claes en Timmermans moet behelpen. Let wel: de gekuiste Timmermans! Wie zal het de scholier kwalijk nemen, dat hij zich walgend van de letteren afkeert en zijn vertier daar gaat zoeken, waar hij echt au sérieux wordt genomen: in de beeldcultuur?
Ik geef hier een karikaturaal beeld. Toch vrees ik dat velen, ook de direct betrokkenen, dit beeld diep in hun hart koesteren en er zich aan vastklampen. Misschien de direct betrokkenen nog het meest. Immers, zolang we een duidelijke zwarte piet kunnen aanwijzen, hebben we onszelf niets te verwijten.
| |
De reële toestand
Hoe ziet de situatie er in werkelijkheid uit? De Vlaamse scholier leest weinig; dit kan niet worden bestreden. Zeven procent is te pessimistisch. Een recente enquête levert het volgende resultaat op:
| |
| |
- | tien procent volgt de literatuur op de voet; |
- | tien procent leest regelmatig; |
- | een kleine twintig procent neemt af en toe een boek ter hand; |
- | dat betekent dus dat zestig procent zelden of nooit leest. |
Vóór we een luide klaagzang aanheffen, toch even enkele overwegingen: deze cijfers hebben alleen betrekking op het strikte vrijwilligerswerk. Het gaat om de vraag wat leerlingen uit de hoogste jaren van het middelbaar onderwijs lezen, wanneer zij volledig aan zichzelf worden overgelaten. In de praktijk vormt die zestig procent een soep, die minder heet wordt gegeten dan ze wordt opgediend. Want er zijn nog heel wat leraren, die hun leerlingen verplichten om af en toe een boek ter hand te nemen. Het belang van deze opmerking kunnen we bezwaarlijk overschatten.
Dat van die katholieke scholen, waar bepaalde auteurs niet gelezen mogen worden, kunnen we rustig naar het rijk der fabelen verwijzen. Een snelle blik op de handboeken literatuur die momenteel in dit onderwijs circuleren, is voldoende.
Maar er is meer. In de commissie die het nieuwe leerplan moet opstellen en waarvan ik de vergaderingen wel eens bijwoon, heb ik nooit één repressief geluid gehoord of zelfs maar een suggestie in die richting mogen opvangen. Een paar maanden geleden organiseerden eindexamenleerlingen van een belangrijk katholiek college een literaire avond rond Tom Lanoye. Een van de ouders protesteerde en besloot zelfs zijn kinderen van dit college weg te halen. Tom Lanoye mocht toch komen voorlezen. Zelf denk ik met groot genoegen terug aan een incident van zo'n tien jaar geleden. Ik had enkele lessen voorgelezen uit De avonden. De volgende dag werd ik door een leerling ernstig berispt: het gaf geen pas om tijd te besteden aan boeken, waarin zo veel vieze woorden voorkwamen. Ik legde uit dat die vieze woorden een functie te vervullen hadden in dat boek. Ik kon de leerling in kwestie niet overtuigen.
Wat leren we hieruit? Links en rechts worden nog wel eens pogingen tot censuur ondernomen, maar die pogingen gaan meestal niet uit van directies, besturen of pedagogische begeleidingsdiensten, maar van de basis.
Volledigheidshalve wil ik hier toch aan toevoegen dat er waarschijnlijk de laatste jaren grote mutaties hebben plaatsgevonden. De laatste generatie verdedigers van een literatuuronderwijs dat rekening hield met en zich onderwierp aan ethische, zeg maar fatsoensnormen, heeft het onderwijs verlaten. De lange mars door de instellingen, het programma dat Marcuse destijds zijn volgelingen aanbeval, is ook hier haast geruisloos in realiteit omgezet.
Overigens is de katholiciteit van het katholieke onderwijs goeddeels zuivere fictie geworden. Ik zou ze de kost niet willen geven, al die verstokte atheïsten en agnostici die op dit ogenblik de schone ziel van het Vlaamse katholieke kind aan het kneden zijn. De simpele waarheid luidt, dat vandaag de dag op alle niveaus - directies, leerkrachten, pedagogische begeleiders, om over de leerlingen maar te zwijgen - de oprecht geëngageerde gelovigen binnen het katholieke onderwijs een minderheid vormen. Binnen die minderheid vormt dan de groep mensen die in de lectuur van jongeren normerend en eventueel zelfs bestraffend wil optreden, een onbetekenende en volstrekt te verwaarlozen sekte.
Let wel, ik knoop hier geen enkele beschouwing van morele of levensbeschouwelijke aard
| |
| |
aan vast, ik pleit niet voor een terugkeer naar vroeger. Een analyse van deze toestand moet elders en wellicht door andere personen gebeuren. Ik wil alleen wijzen op een bepaalde realiteit. Wie beweert dat in de Vlaamse katholieke colleges Reve, Wolkers, Ruyslinck, Mulisch, Claus, Hermans taboe zijn, heeft ofwel de laatste tien jaar geen voet meer gezet op zo'n college, ofwel hij is een bewuste raddraaier.
| |
Toen en nu
Terug naar onze lezende of niet-lezende scholieren. Is de toestand nu al dan niet dramatisch? Ik moet er eerst en vooral op wijzen dat de situatie er vergeleken met ‘vroeger’ hoegenaamd niet op achteruit is gegaan. Werd er destijds meer gelezen dan nu? Het antwoord is een luid en ondubbelzinnig: nee. Wanneer ik terugdenk aan mijn collegejaren, dan staat mij nog één ding duidelijk voor de geest: ik was een zonderling, want ik las. Er waren nog meer zonderlingen, die ook lazen. Samen vormden wij zo'n tien procent. Diezelfde tien procent, die de lezer bij het begin van dit artikel kan aantreffen: tien procent volgt de literatuur op de voet. Is er in een kwart eeuw (ondergetekende verwierf in 1966 zijn humanioradiploma) veel veranderd? Ja, natuurlijk, er is heel veel veranderd: jongeren doen globaal genomen meer aan sport dan vroeger, er is kleurentelevisie, zowat iedere jongere beschikt over een eigen stereo-installatie plus walk-man, iedereen heeft avond na avond een keur van ongeveer 25 TV-stations tot zijn beschikking, de kleinste uithoek van Vlaanderens welige platteland is tegenwoordig voorzien van een videotheek, maar het leesgedrag van de jongeren is eigenlijk nauwelijks veranderd.
Een nog pikantere vraag: hoe zit het met de kwaliteit van onze lectuur? Ik neem opnieuw 1966 als uitgangspunt. Toen ik van de middelbare school kwam, had ik de volgende auteurs gelezen, sommige alleen met aandacht, andere met aandacht en met liefde: Timmermans, Streuvels, Ruyslinck, Lampo, Daisne, Rosseels, De Pillecijn, Van Schendel, Berkhof, Michiels, Elsschot en Walschap. Ik zal er zeker een paar vergeten zijn. Belangrijker is natuurlijk welke auteurs ik niet had gelezen: Vestdijk, Wolkers, Boon, Mulisch. Gehoord had ik nog nooit van Gerard Kornelis van het Reve (Reve had zijn naam nog niet veranderd) en W.F. Hermans. Toch zat ik op een gerenommeerd college, waar bepaald niet minachtend werd gedaan over cultuur en literatuur. Er studeren tegenwoordig heel wat jongeren af die niet alleen gehoord hebben van Mulisch en Hermans, maar hun werken ook nog intensief hebben gelezen en bestudeerd.
Moraal van het verhaal: niet de beeldcultuur, maar wel de secularisering heeft in Vlaanderen het leesgedrag van de middelbare scholier ingrijpend veranderd.
Welke auteurs liggen bij de Vlaamse middelbare scholier goed in de markt? Op deze vraag moet met enige omzichtigheid worden geantwoord. Aangezien zestig procent van de kinderen nagenoeg nooit naar een boek grijpt, heeft deze vraag nauwelijks zin. ‘Wat lezen Vlaamse scholieren?’ komt in de praktijk neer op: welke boeken lezen Vlaamse scholieren, omdat hun leraar of lerares de lectuur ervan verplicht heeft gesteld?
| |
De smaak van de Vlaamse scholier
Maar er is een andere vraag: wat lezen Vlaamse scholieren graag naast de door hun leraar of lerares verplicht gestelde lectuur? Ik wens de lezer niet te vermoeien met pure statistieken, genre top-tien. Er worden al meer kijk- en luistercijfers gepubliceerd dan een beschaving van enig behoorlijk niveau kan verdragen. Laten we het houden bij een overzicht met commentaar.
Ik herinner er nog eens aan dat de resultaten betrekking hebben op alle leerlingen, d.w.z. zowel op die zestig, die twintig, die tien en die tien procent. De leerlingen kregen een lijst opgegeven met een groot aantal boeken en mochten zelf hun keuze maken. Na de lectuur mochten en moesten ze een oordeel over de boeken en de auteurs geven.
Bovenaan staat onbetwistbaar Willem Elsschot. Dit is al jaren het geval, zonder dat er ook maar enig spoortje van verlauwing in belangstelling of appreciatie te constateren valt. Elsschot valt bij iedereen goed, zowel bij de literatuurfanaten als bij die leerlingen, die alleen op commando een boek willen openslaan. Al- | |
| |
leen over de titels bestaat nogal wat discussie. Villa des Roses scoort het hoogst, op de voet gevolgd door Een ontgoocheling, De verlossing, Het dwaallicht, Lijmen, Het been. Tsjip spreekt veel minder aan. Pensioen en Kaas worden als vervelend en oninteressant ervaren. Niet om het één of het ander, maar de Vlaamse scholier had slechter kunnen kiezen. Hoog in de gunst ligt ook De aanslag van Harry Mulisch. Vooral de helderheid en de leesbaarheid van dit boek, waarachter dan toch diepe inhouden schuilgaan, worden sterk geprezen. Twee vrouwen krijgt een matige waardering, Het stenen bruidsbed is voor de gemiddelde lezer uit het middelbaar onderwijs nauwelijks te verteren.
W.F. Hermans doet het goed. Maar de waardering schommelt nogal van boek tot boek. De donkere kamer van Damocles ligt goed in de markt. De boodschap wordt, na enige begeleiding, perfect begrepen. Uiteraard gaat van het oorlogsromanachtige karakter van dit boek een grote aantrekkingskracht uit. Maar het blijft een prettig en stimulerend feit, dat ook zogenaamd moeilijke boeken leerlingen kunnen boeien en fascineren. De vraag ‘of Dorbeck nu al dan niet bestaat’, wordt ook buiten de academische kringen gesteld en daar kan eenieder die het goed voor heeft met de literatuur, zich alleen maar over verheugen.
Claus blijft voor leerlingen van het middelbaar onderwijs een hermetische en lastige auteur. Boeken als De Hondsdagen, Omtrent Deedee en De Verwondering wekken weinig geestdrift op. De leerlingen begrijpen nauwelijks waarover het gaat, beklagen zich over de geringe leesbaarheid en hebben weinig waardering voor wat de kritiek de gelaagde structuur van Claus' teksten noemt.
Ivo Michiels is een dominee voor een kleine kerk, maar de gelovigen zijn van het harde, onverzettelijke type. Leerlingen die voor Michiels kiezen, behoren meestal tot het bestand van de vroegrijpen, ze hebben een vaag alternatieve achtergrond, ze weten wat ze willen en blijven trouw aan Michiels, ook als de wereld hen niet wil volgen.
Marga Minco doet het opvallend slecht. Voor leerlingen van het middelbaar onderwijs is Het bittere kruid een saai, nietszeggend boekje. Dat juist die zogenaamde grijsheid de grote kracht ervan uitmaakt, gaat aan de meeste leerlingen voorbij.
Weinig waardering is er ook voor Wolkers. Zijn thematiek, zijn mentaliteit lijken passé. Voor de menselijke tragiek die achter Wolkers' stoerdoenerij zit, bestaat weinig begrip, laat staan waardering.
Met De avonden is het bij de middelbare scholier gesteld als bij de volwassenen, je bent ofwel helemaal pro, ofwel helemaal contra. Wie voor is, behoeft geen enkel woord ter verklaring, wie contra is, kan op geen enkele wijze tot bekering worden gebracht.
Hoe is het met ‘oudere’ literatuur gesteld? Couperus en Buysse halen hoge cijfers. Van Couperus wordt vooral De stille kracht gewaardeerd. In mindere mate Van oude mensen de dingen die voorbijgaan. Eline Vere ligt heel moeilijk: saai en lang, véél te lang. Buysse is een aangename verteller. Tantes en Het recht van de sterkste blijven een vast publiek vinden, hoewel de beschreven wereld sinds mensenheugenis verdwenen is. Een bewijs te meer dat een grote auteur de wereld naar zijn hand zet en niet omgekeerd.
Streuvels is daarentegen een auteur, die je alleen nog met begeleiding kunt brengen. Een leerling onvoorbereid op De vlaschaard losla- | |
| |
ten, loopt meestal falikant af. Streuvels kun je alleen nog verkopen, als je eerst een lange en degelijke inleiding geeft.
Walschap scoort tamelijk goed. Vooral Houtekiet, vanwege de spectaculaire kanten van het verhaal. Meisjes beleven, verrassend genoeg, vaak nog veel plezier aan Zuster Virgilia, hoewel de context waarin dit boek speelt, grotendeels achterhaald is.
Conscience is niet meer te verkopen. Ooit hoorde ik een leerling, die in een vlaag van zelfverachting Baas Ganzendonck had gelezen, het volgende oordeel uitspreken: ‘een beetje simpel.’ Misschien is de kloof tussen jongeren en het gezonde literaire verstand minder groot dan we veelal aannemen.
Felix Timmermans is een geval apart. Soms vragen leerlingen zelf of ze Timmermans mogen lezen, soms zijn ze na de lectuur van b.v. Boerenpsalm bitter teleurgesteld. Ook hier lijkt het alternatief te zijn: ofwel volledig pro, ofwel volledig contra. Eén ding staat vast: Pallieter gaat er niet meer in. Het boek dat nog het meest aanspreekt, is Adriaan Brouwer.
Van Bordewijk worden nog twee boeken gelezen: Karakter en Bint. Van die twee scoort Karakter het hoogst. Het is weliswaar een moeilijk en soms langdradig boek, maar het heeft bepaalde charmes. Vooral de strijd tussen een vader en zijn zoon spreekt nog altijd tot de verbeelding.
Kan men met goed fatsoen zo'n aartsmoeilijke auteur als Vestdijk nog op de middelbare school loslaten? Het antwoord is ja, maar de docent moet wel met een zekere listigheid te werk gaan. Allereerst moet er open kaart worden gespeeld en dus moet de docent duidelijk zeggen dat de eerste twintig bladzijden bij Vestdijk meestal een bezoeking betekenen. Na die eerste twintig bladzijden gaat het in een boek van Vestdijk met de leesbaarheid altijd in stijgende lijn. We kunnen niet alle zeventig titels die Vestdijk bijeenschreef, doornemen. Terug tot Ina Daman, voor velen Vestdijks meesterwerk, oogst een matige bijval. Hetzelfde geldt voor Ivoren wachters. De nadagen van Pilatus, De koperen tuin en vooral De kellner en de levenden blijven een tamelijk enthousiaste lezerskring vinden.
Johan Daisne doet het nog altijd verrassend goed. De trein der traagheid kan rekenen op een stevige waardering. Anderzijds zien vele leerlingen niet op tegen de lectuur van een bepaald niet gemakkelijk boek als De trap van steen en wolken. Naar de motieven hoeven we niet lang te zoeken: in ieder van ons leeft het heimwee of het verlangen naar ‘die andere wereld’. Vooral tieners zijn hier extra gevoelig voor.
Kristien Hemmerechts is bij velen een rijzende ster, terwijl Walter van den Broeck toch wat lijkt te tanen. Bij een bepaalde groep - laten we zeggen de hele of halve alternatievelingen - ligt Tom Lanoye goed in de markt.
Louis-Paul Boon is een typische auteur voor die tien procent, die de literatuur op de voet volgt. Ooit verklaarde mij een leerling dat hij tijdens de lectuur van De Kapellekensbaan nauwelijks nog tijd of aandacht vond voor andere activiteiten of zelfs gedachten. De gewone leerling heeft het dan weer heel moeilijk met Boons stijl en taalgebruik.
Met Eric de Kuyper heeft de middelbare scholier het knap lastig. Voortdurend klinkt dezelfde vraag: kun je zulk autobiografisch geschrijf nog wel tot de literatuur rekenen?
En hoe staat het met het illustere trio Ruyslinck, Lampo en Vandeloo, lange, lange jaren de auteurs van het Vlaamse schoolpubliek? Ruyslinck en Vandeloo bevinden zich in vrije val, Lampo doet het nog altijd behoorlijk, maar het gouden tijdvak behoort duidelijk tot het verleden.
| |
De kern van de zaak
Het wordt tijd dat we uit de beschreven situatie enkele conclusies trekken.
- Het gros van de leerlingen uit het middelbaar onderwijs zal dan uit zichzelf misschien niet naar een boek grijpen, wanneer ze ertoe gedwongen worden, dan valt de confrontatie mee en overigens zijn ze best in staat om moeilijke boeken te lijf te gaan en vaak op een correcte manier te lezen en te interpreteren.
Deze beoordeling klinkt rijkelijk paternalistisch, maar ze lijkt mij van het hoogste belang wanneer we ooit een strategie op langere termijn willen ontwikkelen.
| |
| |
- Rudy Kousbroek verdedigde ooit de stelling dat leerlingen er zijn om dingen in hun koppen gestampt te krijgen. Men kan zich ergeren aan de formulering, maar het blijft een feit dat zestig procent van het middelbare schoolpubliek, wanneer het aan zichzelf wordt overgelaten, zelden of nooit een boek ter hand neemt. Treuren helpt niet. Paaien, smeken, listige methoden ter overreding zullen, moeten we vrezen, de situatie eerder verslechteren dan verbeteren. Wat ons rest, is bezinning over een fundamentele vraag: wat beogen wij met ons literatuuronderwijs? Vinden wij dat een abituriënt van het middelbaar onderwijs een zeker aantal boeken moet hebben gelezen? Geloven wij m.a.w. in de vormende waarde van literatuuronderwijs? Dure woorden, maar uiteindelijk draait alles rond dit ene kardinale punt: wie een helder inzicht in de wereld, in zichzelf, in het verleden in de breedste betekenis van het woord wil krijgen, hoeft niet naar de wereld, naar zichzelf, naar het verleden te kijken, maar moet boeken lezen.
Als we daarvan overtuigd zijn, ligt de conclusie voor de hand: iedereen die middelbaar onderwijs volgt, moet een aantal boeken hebben gelezen. Wie dat niet uit zichzelf doet, moet worden gedwongen. Het is niet de sympathiekste weg, maar er bestaat geen alternatief.
- De docent(e) literatuur speelt een rol van een nauwelijks te overschatten importantie. De vraag ‘wat leest de Vlaamse scholier?’ komt neer op de vraag: wat wordt hem door zijn docent(e) opgedragen te lezen? De docent(e) is in hoge mate verantwoordelijk voor de situatie. Hij/zij kan zich bij de bestaande toestand neerleggen en dan evolueren we onvermijdelijk in de richting van die akelige zeven procent, waarover ik het in de inleiding had.
Hij/zij kan ook de kansen, die de bestaande situatie hem/haar aanreikt, ten volle aangrijpen. De docent zal wel twee dingen moeten doen. In de eerste plaats moest hij/zij de moed opbrengen om eisen te stellen en erop toezien dat die eisen worden nageleefd. Vervolgens is het absoluut noodzakelijk dat de docent zelf ook leest en zijn hele leven blijft lezen. Van een serieuze lectuurbegeleiding kan anders nooit iets terecht komen. Misschien kan een socioloog het leesgedrag van de docent(e) Nederlands in het middelbaar onderwijs eens onderzoeken. Ze bestaan nog altijd, die leraren/leraressen die al twintig, dertig jaar lang hetzelfde boek lezen. Ze vormen gelukkig de minderheid. Een kleine minderheid, denk ik zelfs. Er bestaan maar weinig beroepen waar met zoveel ernst en liefde voor het vak wordt gewerkt als juist in het onderwijs, en met name in het literatuuronderwijs. Het kan geen kwaad dat dit eens zwart op wit op papier wordt gezet.
- Er is, denk ik, de laatste dertig jaar geen enkele pedagogische publikatie verschenen, waarin niet vroeg of laat op enigszins plechtige toon werd verklaard dat het onderwijs aansluiting moet zoeken bij de leefwereld van de jongere. Laten we eerlijk blijven. We verklaren uitdrukkelijk dat, wanneer wij het leesgedrag van de jongere positief willen beïnvloeden, wij aansluiting zullen moeten zoeken bij de leefwereld van die jongere. Maar! Die aansluiting ziet er misschien toch wel enigszins anders uit dan we geneigd zijn te geloven. De jongere is namelijk niet bijzonder geïnteresseerd in boeken die over hem- of haarzelf gaan. De jongere wil liever geen boeken lezen die het zieleleven van de jongere belichten en uitbenen. Om romans over school en schoolleven, over puberale verliefdheden, kortom over boeken die zijn eigen allerindividueelste emoties tot onderwerp hebben,
| |
| |
loopt onze jongere liefst in een wijde boog heen. De leerling van de middelbare school is - zoals velen van zijn medemensen, nietwaar? - uit op evasie. Hij/zij leest graag over verre, vreemde werelden.
Er bestaat wel een ander fundamenteel verschil met de instelling en de mentaliteit van de lezende volwassene: de gemiddelde jongere is minder gesteld op reflexieve en beschouwende literatuur. Jongeren willen actie, afwisseling, sensatie. Maar zij zijn helemaal niet ongevoelig voor de filosofische inhoud die onder de oppervlakte van een flitsend verhaal verborgen kan zitten.
- Het lijkt banaal, maar het moet worden gezegd en opnieuw gezegd: begeleiding van lectuur is strikt noodzakelijk. Hiermee bedoel ik niet dat leerlingen over alle boeken die ze te lezen krijgen, uitgebreide leesverslagen moeten neerschrijven. Ik zou die zogenaamde boekbesprekingen zelfs graag tot het strikste minimum beperken. Wel heeft een gemiddelde leerling voor hij begint te lezen, behoefte aan en dus recht op complete, overzichtelijke en ter zake doende informatie over het boek dat hij of zij ter hand zal nemen.
| |
Wat moet er gebeuren? Wat kan er gebeuren?
- In geen geval mag de docent zich neerleggen bij die zestig procent.
- De lectuur van de leerlingen moet heel sterk worden geïndividualiseerd. Iedere leerling moet de kans krijgen om zijn eigen persoonlijke literatuurlijst op te stellen.
Wij moeten in hoge mate rekening houden met eenieders geaardheid en rijping. Uiteraard spreekt ook de familiale achtergrond een woordje van een niet te onderschatten betekenis mee. Hebben wij dan het recht om aan een hele klas, bestaande uit een x-aantal individuen met een totaal verschillende geaardheid en van wie de intellectuele rijping soms huizenhoge verschillen te zien geeft, en bloc eenzelfde boekenlijst op te leggen?
Geef leerlingen een uitgebreide lijst, waaruit ongeveer iedereen een op zijn maat gesneden pakket kan selecteren. Verstrek duidelijke en overvloedige informatie over inhoud en thematiek van het aangeboden materiaal.
| |
Aanbevelingen
- Van de docent(e) wordt bij de aanpak die dit artikel propageert, heel wat gevraagd. Te veel, zullen sommigen zeggen. Hij/zij moet jaarlijks de lectuur van tientallen leerlingen begeleiden en iedere leerling maakt een eigen persoonlijke keuze. De docent(e) moet m.a.w. vele, vele boeken hebben gelezen. Je kunt zeggen: dan had hij/zij maar iets anders dan docent(e) moeten worden. Je kunt ook mildheid aan de dag leggen en wijzen op de vele na- en bijscholingscentra in den lande. Kunnen die niet een paar sessies opzetten, waarin gewoon alleen maar nuttige informatie over een interessant en gevarieerd boekenpakket wordt gegeven?
- Laten we ons hoeden voor een al te intellectualistische aanpak. Waarom zouden we bijvoorbeeld thrillers verbieden? Er zijn meer dan genoeg intelligent geschreven thrillers in omloop. We kunnen twee vliegen in één klap slaan: enerzijds de drempel van de literatuur verlagen en anderzijds aantonen dat ook in actie en spanning dubbele bodems kunnen zitten. Dubbele bodems! Eén van de sleutelbegrippen om de essentie van het literaire scheppingsproces te ontraadselen.
- Vaak maken docenten literatuur zich onnodig druk, wanneer leerlingen opteren voor al te gemakkelijke boeken: boeken met een ondubbelzinnige en vaak nogal moraliserende boodschap; boeken met een doorzichtige en voorspelbare structuur; boeken waarvan inhoud en bedoeling er zo duimendik opliggen, dat een geoefende lezer er onwel van wordt. Ik noem geen namen, maar iedereen zal begrijpen wat ik bedoel.
Hebben wij, door de wol geverfden het recht om aan een zestienjarige, die misschien aan het begin van een lange leescarrière staat, de lectuur van zulke boeken te verbieden? Ik geloof dat alle partijen meer baat zouden hebben bij een diplomatieke oplossing: gun onze zestienjarige zijn leesplezier, maar maak hem of haar tactvol attent op de bezwaren die tegen dit soort boeken aangevoerd kunnen worden.
- Er is geen enkel valabel argument te bedenken op grond waarvan we buitenlandse auteurs uit zouden sluiten. De ervaring leert, dat de
| |
| |
meeste docenten zich bij hun lectuuropgave al lang niet meer tot de Nederlandse literatuur beperken. Een ontwikkeling waarover we ons alleen maar kunnen verheugen.
- Het wordt de hoogste tijd dat het onderwijs en met name het onderwijs in de literatuur haar schichtige houding tegenover de beeldcultuur aflegt. Uit sommige publikaties houd je de indruk over dat literatuur en beeld twee doodsvijanden zijn, die elkaar vroeg of laat de strot moeten afbijten. Nu geeft de beeldcultuur inderdaad soms heel akelige excessen te zien. Maar er is beeldcultuur én beeldcultuur. Bovendien leeft de Vlaamse scholier, zoals trouwens al zijn Europese collega's, dag en nacht in die beeldcultuur.
De literatuur zal de confrontatie moeten aangaan. De conclusie zal uiteraard luiden dat het woord en het beeld ieder een eigen functie hebben, dat het woord meestal diepere en blijvende sporen nalaat, terwijl het beeld nogal dikwijls aan de oppervlakte en de buitenkant van de feiten blijft. Dat de literatuur dus sterke argumenten op tafel kan leggen om haar eigen onvervreemdbare positie op te eisen.
Ik weet dat deze beweringen rijkelijk vaag klinken en dat de lezer zich ongetwijfeld afvraagt hoe een en ander in zijn werk moet gaan. Ik moet mij beperken tot de afgezaagde mededeling dat deze kwesties stof te over bieden voor een nieuw artikel.
| |
De noodklok?
We keren terug naar ons uitgangspunt. Wordt het tijd om de noodklok te luiden? Zeker niet. Hoera-geroep is eveneens uit den boze. De bal ligt voor negentig procent in het kamp van de docent(e). Al met al een stimulerende situatie.
|
|