Ons Erfdeel. Jaargang 36
(1993)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
bundels van zijn hand: Over alles, een door Tim Krabbé samengestelde bundel journalistiek werk, en De Gedichten, bezorgd door Ivo de Wijs. Hoewel Nico Scheepmaker het bekendst was als columnist, is hij als dichter ook uiterst produktief geweest. In De Gedichten zijn alle, tijdens Scheepmakers leven gepubliceerde dichtbundels opgenomen: Poëtisch fietsen (1955), De kip van Egypte (1957), Hopper's Holland (1973), Vinger in de hoed (i.s.m. Jan Kal e.a., 1976) en Het rijmt, dat scheelt (1987). Daarnaast bevat De Gedichten een keur aan verspreide en ongepubliceerde gedichten. ‘Ik heb (...) nogal wat verzen opgenomen die door hun maker verguisd werden’, aldus De Wijs. Die nagelaten gedichten verdeelde hij in vier perioden; ook koos en rangschikte hij een aantal limericks en pastiches. Opvallend is de presentatie van Scheepmakers poëzie: De Gedichten opent met de laatste gedichten en eindigt met het vroegste werk - de lezer volge het spoor terug. Bij lezing wordt snel duidelijk waarom De Wijs deze aanpak verkoos: het laatste werk is het beste. Aan het eind van zijn leven schreef Scheepmaker poëzie die in de beste momenten - zoals in het sonnet ‘Simon Carmiggelt’ - onverwisselbaar van toon, eenvoudig en bij tijd en wijle ontroerend is - heel anders dan z'n vroege gedichten. In Poëtisch fietsen en De kip van Egypte is de geest der Vijftigers nog alomtegenwoordig. ‘Veel wereldleed en nog meer hemelbestorming, geen vaste versvormen en al helemaal geen rijm’, zo karakteriseert De Wijs. De kip van Egypte, overstelpend van kosmische seriositeit, is een dieptepunt in Scheepmakers loopbaan als dichter. In de daaropvolgende periode dichtte hij nauwelijks. Pas in 1973 verscheen Hopper's Holland, zijn beste bundel, vol goed rijmende sonnetten. Hier heerst een andere toon: anekdotische nuchterheid. (De Wijs spreekt van light verse.) Op die speelsrelativerende weg ging hij voort. Scheepmakers poëzie kent echter geen inhoudelijke breuk. Uit De kip van Egypte spreekt al z'n liefde voor voetbal: ‘Alleen als Abe Lenstra / zwijgend speelt / met tegenstanders en een / oerbesef, - / laat ik een traan / op 't asfalt van de kunst.’ En in diezelfde periode schreef hij ook limericks, veel speelser dan z'n ‘officiële’ poëzie: ‘Een kunstkritikus, J.M. Prange, / - die zich voor geen geld laat vervangen - / droomt dikwijls dat hij / in de kunstgalerij / Picasso persóónlijk ziet hangen.’ Door de opname van de niet in boekvorm verschenen poëzie en de overvloedige annotaties van meestal biografische aard, leest De Gedichten als een autobiografie. Portret van de dichter als jongeman, zijn liefdesleven, z'n latere geluk en z'n interessen. Scheepmaker dicht veel over liefde, seks, sport, het leven van alledag én over poëzie. Deze onderwerpen zijn constanten in z'n oeuvre. De vierde reeks gedichten in Hopper's Holland is gewijd aan de poëzie. Niet alleen fungeert de titel van het openingsgedicht ‘Vier op één perron’ als verwijzing, ook zijn tien van de twintig versregels letterlijke citaten uit het werk van Piet Paaltjens, E. du Perron, Jan Greshoff en Simon Carmiggelt. Scheepmaker eerde dus het ironisch-realisme. Maar hij had meer literaire voorkeuren. Uit Scheepmakers werk blijkt dat hij het pantheon der Nederlandse poëzie goed kende. Niet alleen wemelt het in zijn werk van intertextuele verwijzingen (vooral Bloem, Achterberg en Nijhoff), vaak verwoordt hij het verlangen óók een klassiek gedicht te schrijven. Zijn dichtkunst ijkt hij bij voorkeur aan die van Nijhoff, met openlijke erkenning van diens meesterschap, zoals in het gedicht ‘Pom-pom-pom’:
Het rijmt, dat scheelt, dan is het poëzie
hoewel er mensen zijn die dat betwisten.
Zij rekenen de lagen en de listen
van rijm en metrum tot een parodie
| |
[pagina 281]
| |
Nico Scheepmaker (1930-1990).
op wat er waarlijk in een vers moet gisten.
Alsof niet ooit een dichterlijk genie
in een met kroos bedekte vijver viste,
met overdaad aan rijm en prosodie
Maar mooi! Zo mooi, dat ik mijn exegeten
per ommegaande graag wil laten weten
dat ik mij niet met pom-pom-pom wil meten.
Dus daarom, ter vermijding van de schijn,
laat ik dit vers, al is het ook met pijn,
mijn onvoltooide pom-pom-pom-pom zijn.
Ondanks alle mogelijke bezwaren is De Gedichten een interessant boek: als weergave van Nico Scheepmakers leven, als intertextuele getuigenis van z'n literaire liefdes en natuurlijk als tijdsdocument. De Gedichten is echter serieuzer te nemen als monument voor de Bekende Nederlander Scheepmaker dan als eerbewijs aan de dichter Scheepmaker. Uit dit boek blijkt namelijk dat hij meer een versificator dan een dichter was. Waar hij kiest voor het pretentieloze zoals in z'n beroemde vers ‘Het totale voetbal’ of in z'n pastiches, excelleert hij. Waar hij zo oprecht mogelijk spreekt over de onmacht om door hem bewonderde dichters te evenaren, komt hij tot memorabele poëzie. Helaas bevinden veel van zijn verzen zich ergens tussen die twee polen. Als portret van een beminnelijk mens is de bundel geslaagd, maar een strengere selectie had hem als dichter meer recht gedaan. Jeroen Vullings nico scheepmaker, De Gedichten, bezorgd door Ivo de Wijs, Bert Bakker, Amsterdam, 526 p. |
|