‘Wat moet ik hier?’
Op 15 februari 1990 overleed Frans Kellendonk, 39 jaar oud. Ruim tweeënhalf jaar later is Het complete werk verschenen, waarmee hij het gedenkteken kreeg dat hij als één van de belangrijkste jongere schrijvers in het Nederlandse taalgebied verdient.
De titel van het boek, die afronding suggereert en daardoor minder neutraal is dan b.v. ‘Verzameld werk’, wordt in de ‘Verantwoording’ niet toegelicht. Evenmin wordt meegedeeld of Kellendonk deze titel koos.
In de ‘Verantwoording’ valt wel te lezen dat zowel de selectie van de teksten als de indeling van Het complete werk berust op instructies in de wilsbeschikking van de auteur. Het boek bestaat uit vier Romeins genummerde afdelingen. In de eerste zijn de drie korte romans, of novellen, verzameld die Kellendonk schreef: Bouwval (1977), De nietsnut (1979) en Letter en Geest (1982). Mystiek lichaam (1986) beslaat afdeling II. De derde afdeling bevat Kellendonks korte verhalen: ‘Achter het licht’ en ‘De waarheid en mevrouw Kazinczy’ (in 1977 met ‘Bouwval’ in één band uitgebracht), de verhalenbundel Namen en gezichten (1983) en een rubriek ‘Dagwerk’, bestaand uit verspreide publikaties: reportages (in een andere versie eerder gebundeld in De halve wereld (1989), verhalen en artikelen, waarvan er enkele hier voor de eerste maal in boekvorm verschijnen. In de vierde afdeling is het beschouwende werk bijeengebracht: de essaybundel De veren van de zwaan (1987) en de lezingenreeks Geschilderd eten (1988). Vreemd genoeg correspondeert de tekstvolgorde in de ‘Verantwoording’ niet met die van het boek. ‘Dagwerk’ wordt in de ‘Verantwoording’ als tweede onderdeel van afdeling IV behandeld, terwijl het om het laatste gedeelte van afdeling III gaat. Men kan erover twisten wat de beste plaats is.
Hoe het ook zij, de door Kellendonk gewenste rangschikking is niet zuiver chronologisch. Toch is duidelijk zichtbaar welke ontwikkeling zijn werk doormaakt, alsook wat door de jaren heen gelijk blijft.
In een interview dat op 9 mei 1986 in
NRC Handelsblad werd afgedrukt, karakteriseerde Kellendonk zijn stijl als die van ‘een geest met een heilige angst voor chaos’. Zijn personages zijn behept met dezelfde vrees en hunkeren daarom naar een bedding die hun bestaan richting geeft. Zo'n zingevend verband kan allereerst de familie zijn. De jeugdige hoofdpersoon van
Bouwval waant zich b.v. een afstammeling van een trotse dynastie van bouwheren, maar deze illusie wordt tijdens een familiebijeenkomst wreed verstoord. De ontreddering en eenzaamheid die daarvan het gevolg
Frans Kellendonk (1951-1990).
zijn, worden verbeeld door wat hij ziet, als hij door een gat in de vloer van een rijdende auto kijkt. ‘Hij keek in een oneindigdiepe nacht waardoor myriaden kometen zich met een duizelingwekkende snelheid voortspoedden. Ze spatten uiteen, maar steeds werden nieuwe kometen gevormd. Hij werd naar die diepte toe gezogen’ (p. 98). Ook in
De nietsnut vormt de familie, meer in het bijzonder de vaderfiguur, het oriëntatiepunt voor de protagonist, die niet past in zijn ‘geschiedenis’ (p. 147), een begrip dat in het werk van Kellendonk allengs belangrijker zal worden. De zoon probeert in deze ingenieus geconstrueerde novelle de schaarse gegevens over zijn gestorven vader via de weg van de verbeelding tot een zinvol geheel te ordenen. ‘Ik moet een vorm vinden voor zijn leven, ik moet er een verhaal van maken’ (p. 172). Uit de woordkeuze blijkt dat dit streven een literaire dimensie heeft: schrijven is een manier om de samenhang te creëren die overigens zo node wordt gemist.
Deze reflectie op literatuur binnen het literaire werk zelf stempelt Kellendonk tot een auteur, wie het conventionele realisme vreemd is. In de lezing ‘Idolen’, opgenomen in De veren van de zwaan, wijst hij de pretentie van het realisme