Ons Erfdeel. Jaargang 36
(1993)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vier best bewaarde geheimen over Jacob van Maerlant
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in voorraad: die van zijn Alexanders geesten door Johannes Franck (1882), die van de Graal-Merlijn door J. van Vloten (1880), die van Der naturen bloeme door Eelco Verwijs (1878), en wie weet ook nog - de commerciële halveringstijd van boeken verliep toen heel wat trager dan de drie maanden die er thans voor staan - de sublieme uitgave uit de jaren 1860-1880, in vier vorstelijke banden, van de Spiegel historiael door Eelco Verwijs en Matthias de Vries, de patriarch van Woordenboek der Nederlandsche taal en Maatschappij der Nederlandsche letterkunde. Hoeveel schraler is daarmee vergeleken het Maerlant-aanbod van vandaag de dag! Nog altijd is de studie van Te Winkel het meest recente standaardwerk over Maerlants oeuvre; de toonaangevende edities van Historie van Troyen en Alexanders geesten zijn nog steeds die van De Pauw / Gailliard en Franck. Alleen van Der naturen bloeme en de Graal-Merlijn zijn in recenter tijd nieuwe edities op de markt gekomen; men kan er overigens over twisten of ze zoveel beter zijn dan hun negentiende-eeuwse voorgangers. In elk geval al evenzeer als deze oudgedienden: in de boekhandel onzichtbaar. Het enige werk van Maerlant dat daar thans nog courant is, betreft een - overigens alleraardigst - Griffioendeeltje met een gebloemleesde Naturen bloeme, vertaald in modern Nederlands. Voor de ware Jacob moet men naar gespecialiseerde antiquariaten, teneinde pakweg 250 gulden neer te tellen voor Francks Alexanders geesten, die bij verschijning 10,50 kostte. Misschien gecorrigeerd naar de inflatie nog altijd zijn geld waard; nu nog de kopers die dat ook blijken te vinden. Maar waarom zouden ze? Aan lectuuralternatieven heerst wel allerminst gebrek, terwijl toch niemand aan zijn schooltijd het idee kan hebben overgehouden dat juist Jacob van Maerlant een auteur was om uit vrije wil te lezen. In dit klimaat van kille stilte kon rond Jacob van Maerlant gemakkelijk beeldvorming ontstaan die zich volledig van het feitelijke werk had losgezongen. Dat niemand tegenwoordig Maerlant leest, neemt namelijk meestal niet weg dat men wel degelijk een beeld van Maerlant heeft. Dat beeld berust doorgaans op flink vertekende herinnering aan schoolboekjes, die op hun beurt de gesimplificeerde afgeleide zijn van wetenschappelijke literatuurgeschiedenissen, wier Maerlantportret meestal ten hoogste ambivalent genoemd kan worden, en de laatste jaren (Knuvelder!) zelfs ronduit antipathiek. Vandaar dat over Maerlant nogal wat onaangename misverstanden heersen, en - omgekeerd - ter creditzijde goed bewaarde geheimen bestaan. Neem voor dit laatste enkel al de vier navolgende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten eerste: Maerlant hoort bij Noord én ZuidMet energie een betere zaak waardig hebben sinds de vroege negentiende eeuw Holland en Vlaanderen elkaar het erflaterschap van Jacob van Maerlant benijd, en vaak betwist. De schrijver mocht dan voor onleesbaar doorgaan, men kon hem als vader der Dietse dichtren algader maar beter in huis hebben. Wat dat betreft kwam het slecht uit dat het begin der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Standbeeld van erflater Maerlant te Damme.
serieuze Maerlantstudie samenviel met spanning tussen Noord en Zuid; nu kon van alles uit de bijbehorende cultus van de eigen identiteit op deze aartsvader worden geprojecteerd. Wat dat betreft was hij Zuidnederlanders alleen al aan het hart gebakken vanwege zijn herhaaldelijk beleden scepsis jegens Franse literatuur; geen van zijn rijmen is in Vlaanderen beroemder dan het walsch is valsch. Daartegenover stond dat in het Noorden graag werd opgerakeld dat de meest plausibele identificatie van het toponiem Maerlant nog altijd naar het Hollands-Zeeuwse eiland Voorne voerde, en dat de grote dichter werken opgedragen had aan de Hollandse graaf Floris V en de kring van Zeeuwse adel om hem heen. Zowel rond Brugge als rond Brielle onthulde men gedenktekens. Zelfs waar verzoenende geluiden klonken, bleef de grondtoon van het Maerlantkoor tot op de dag van vandaag tegengesteld. Vanuit het Zuiden riepen schelle stemmen dat de grote dichter nooit een voet op Voorne had gezet, terwijl ter andere zijde van de negentiende-eeuwse grens Noordnederlandse fundamentalisten Maerlant elk Vlamingschap ontzegden. Van lieverlee werd het debat een ware Gordiaanse knoop, waarmee de meeste naslagwerken in arren moede niet anders wisten aan te vangen dan haar ofwel als onontwarbaar voor te stellen, ofwel finaal door te hakken - waarbij het verschijningsland van het betrokken boek doorgaans een aardige prognose levert voor de geprefereerde theorie. Bij nadere herijking van dit debat komt evenwel wel degelijk één opvatting als de meest plausibele naar voren.Ga naar eind(1) Aan Maerlants Vlamingschap hoeft niet te worden getwijfeld: behalve dat hij, op één plaats, zichzelf als zodanig aanduidt (omdat ic Vlaminc ben - in de oorspronkelijke context verontschuldigend bedoeld voor mogelijke dialectismen, sindsdien vaak in een soort van guldensporengeest als wapenkreet gebruikt), wijst zorgvuldig onderzoek van Maerlants taaleigen, en van zijn rijmen in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder, ondubbelzinnig in de richting van een Westvlaamse geboortegrond. Daar komt nog bij dat de klerk Jacob zijn geleerde scholing omstreeks 1240 in de Lage Landen nauwelijks buiten het Zuiden kan hebben verworven; de prestigieuze kapittelschool van St. Donaas te Brugge komt het meest in aanmerking als zijn mogelijke alma mater. Maar hoeveel Vlaamse wortels Jacob ook mag hebben gehad, al vrij jong moet hij naar het Noorden zijn gegaan, om daar, in het dorp Maerlant op het eiland Voorne naam te maken, en ook letterlijk. (Dat er een Maerlant nabij Brugge zou hebben gelegen, zoals de grote Maerlantvorser Noterdaeme wilde, is een mythe). Jacob was overigens niet de enige Vlaming die naar het Noorden toog. Deze zich maar juist ontwikkelende regio had toentertijd uitgesproken behoefte aan Vlaamse expertise: met name voor droogmaking, bouwkunde en klerkenwerk. Bij deze kleine brain drain van het Zuiden naar het Noorden moet dus ook een jonge dichter en didacticus-in-spe zijn meegegaan, die onder patronage van de heren van Voorne en hun kring (het Hollandse gravenhuis voorop) in luttele jaren naam zou maken met een aantal grote werken. Na een Voorns verblijf van hooguit tien jaar moet Jacob van Maerlant naar zijn Vlaamse land van herkomst zijn teruggekeerd, vanwaaruit hij overigens voortging met zijn dichterlijke arbeid ten behoeve van de heren uit het Noorden. Dat de oudere Maerlant te Damme speciaal schepenklerk zou zijn geweest, is twijfelachtig, ook al is het wel waarschijnlijk dat hij er heeft gewoond - wat nog weer iets anders is dan dat de fameuze balksleutel in het stadhuis hem echt zou afbeelden, of dat hij werkelijk begraven ligt waar men het wijst. De tekst op de steen die bij dit graf is opgehangen, en volgens welke Maerlant ‘schreef voor recht en waarheid in de taal van zijn volk’, zegt trouwens minder over Maerlant zelf dan over de Vlaamse beweging die haar aanbracht. Wat dat betreft zou men er thans met vergelijkbaar gevoel voor anachronisme iets bij kunnen zetten als ‘een lichtend voorbeeld voor de Taalunie’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten tweede: Maerlant is veelDat Jacob van Maerlant een groot oeuvre heeft nagelaten, is uiteraard bekend; maar haast niemand realiseert zich goed hóe groot, en hoe bijzonder dit voor middeleeuwse begrippen eigenlijk is. Waarschijnlijk zijn wij te gemakkelijk gewend geraakt aan hedendaagse letterkundige verhoudingen, waarbinnen ook de mindere auteurs, dankzij de professionalisering van het schrijverschap, de verlengde levensverwachting, de overproduktie op de boekenmarkt en - vooral in Nederland - een ruimhartig stelsel van subsidies, gemakkelijk gelegenheid vinden om een meter boeken op de plank te brengen. Maar in de middeleeuwen gelden hier volkomen andere proporties, ook bij de allergrootste dichters in de volkstaal. Het werk van Dante, François Villon, Wolfram von Eschenbach, Chrétien de Troyes en zelfs de produktieve Chaucer beperkt zich tot een handvol | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema waarin Maerlants oeuvre en produktiviteit tot uitdrukking komen.
titels; met enige goede wil en dundruk kan men hun verzameld werk in één band verenigen. Aan Middelnederlandse kant zijn de verhoudingen niet anders. De Reinaert-dichter moge ook nog de Madoc hebben geschreven, meer dan twee titels levert dit voor onze grootste literaire kunstenaar toch niet op. Ook Jan de Weert uit Ieper, een van de vroegste schrijvers uit de stad, de kloosterbroeder Geraert en Dirc Potter, de late schrijver aan het hof, figureren elk met een tweetal werken in de literatuurgeschiedenis, terwijl Hendrik van Veldeke met zijn Servaes, Eneïde en lyriek toch ook geen veelschrijver genoemd kan worden. Enzovoort, etcetera - totdat daar opeens Jacob van Maerlant oprijst met een tiental grote werken, tezamen meer dan 230.000 verzen, en bovendien een reeks van strofische gedichten en tenminste twee verloren werken. Dit alles te boek gesteld in ca. dertig jaar, en in een produktietempo dat zich, Maerlants eigen opgaven extrapolerend, laat becijferen op gemiddeld vijfhonderd verzen per week. Het is voor toenmalige begrippen een produktie die niet anders dan verpletterend kan worden genoemd. Een andere veeldichter uit de Middelnederlandse letterkunde, Jan van Boendale, mag er met tenminste drie grote werken (nog afgezien van het tweetal waarvoor zijn auteurschap omstreden is) van totaal 40.000 verzen alleszins zijn, maar kan qua produktiviteit toch hoogstens in de schaduw van de grote meester staan. Probeert men iets van een verklaring voor dit fenomeen te zoeken, dan speelt stellig een rol dat we in Maerlant een veel meer geleerde schrijver treffen dan in de hem voorafgaande (alsook de meeste volgende) Middelnederlandse dichters. Hij was een echte klerk met wetenschappelijke scholing; een scholing die we niet meteen op universitair niveau hoeven te situeren, maar die toch verre uitging boven die van de doorsnee volkstaalschrijver van zijn tijd. Dankzij die scholing had hij toegang tot een schat aan kennis en verhalen, zoals die opgetast lag in Latijnse bibliotheken. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had dus heel wat te vertellen, potentieel; maar dat het zover kwam, zegt ook heel wat over Maerlants eigen zendingsdrang (én geldingsdrang?). Ook zegt het veel over de belangstelling, nieuwsgierigheid en pretenties van de elite die hem, via een mecenaat van baantjes, aanbevelingen en incidentele ondersteuning, gelegenheid gaf om zijn talenten te verwerkelijken. Een zodanige constellatie van willen en kunnen als we aantreffen bij Maerlant, is uiterst zeldzaam in de dertiende eeuw, in heel Europa - waarbij als extra bijzonderheid moet worden aangemerkt dat Maerlant zijn verhalende didactiek berijmde. Hoezeer hij ook qua stof mocht divergeren van de ridderepiek die voordien gangbaar was binnen de literaire kringen die ook hij bediende - een genre dat, tot Maerlants ongenoegen, populair zou blijven, om pas heel geleidelijk het veld te ruimen - qua vorm sloot hij bij die traditie aan. Vermoedelijk was het de enige manier om het beoogde publiek van elitaire leken überhaupt tot luisteren en lezen aan te zetten. Terzelfdertijd brak binnen geestelijke kring het Middelnederlandse proza baan, maar het zou tot diep in de veertiende eeuw duren alvorens daar een schrijver opstond (in de persoon van de nog altijd enigmatische Bijbelvertaler van 1360) die een oeuvre schiep dat qua omvang met dat van Jacob van Maerlant valt te vergelijken. Intussen had men in lekenkringen enigszins bekomst gekregen van de langademige rijmwerken à la Maerlant, en korte vormen als de sproken, boerden en toneel ‘salonfähig’ gemaakt. Gaat het te ver om hierachter ook de harteklop te horen van het ongedurige leven in de stad, waar vrijetijdscultuur veel minder ruim bemeten was dan bij de dertiende-eeuwse heren van daarvoor? Maar hoe dan ook: in heel middeleeuws Europa heeft niemand zoveel volkstalige verzen op het perkament gezet als Jacob van Maerlant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten derde: Maerlant is vroegVan iemand die de vader der Dietse dichtren algader als toenaam kreeg, kan het moeilijk verbazen dat zijn werk vroeg valt. Toch schuilt hier een geduchte adder onder het gras. Jan van Boendale, die kort voor 1330 de beroemde bijnaam ijkte, zag in Maerlant een geestverwante letterkundige didacticus, die vanuit die verwantschap als een geestelijke vader werd betiteld. De eerste schrijvers over onze letterkundige geschiedenis der Middeleeuwen, die werkzaam waren in een tijd toen veel Middelnederlandse bronnen nog op hun (her)ontdekking wachtten, hebben de fout begaan de bijnaam letterlijk te nemen. Zij lieten de Nederlandse literatuurgeschiedenis daadwerkelijk aanvangen met Jacob van Maerlant, dat wil zeggen vanaf ca. 1250. Het zou het grote leerstuk worden van de eigenlijke grondlegger der wetenschappelijke medioneerlandistiek, W.J.A. Jonckbloet, om deze scheve voorstelling van zaken met wortel en tak uit te roeien. Hij zag dat ruim voor Maerlant al een rijke traditie had gebloeid van Middelnederlandse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een handschriftpagina uit ‘Der naturen bloeme’.
ridderromans - een traditie waartegen de vermeende vader en zijn leerling Boendale zich afzetten. Het was op dit hoogtij van de ridderromantiek dat literatuurhistorici van het Middelnederlands zich volgens Jonckbloet dienden te richten: first things first. Het grote handboek van de gezaghebbende hoogleraar Lulofs dat het nog in 1846 had bestaan de Nederlandse letterkunde met Jacob van Maerlant te doen aanvangen, werd in De Gids door de toen 30-jarige angry young man Jonckbloet met hoon overladen: ‘Eens en voor altijd dus: neen, onze letterkunde vangt niet aan met de helft der dertiende eeuw; het is van dien tijd, dat haar verval dagteekent’. Daar kon professor Lulofs het mee doen, en Maerlant eigenlijk niet minder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En toch was Maerlant vroeg, op zijn gebied. Hij was de eerste die in het Middelnederlands over Alexander de Grote schreef (Alexanders geesten, ca. 1260); de eerste die in het Diets het complete verhaal van Troje deed (Historie van Troyen), de eerste, nota bene, die een volledige Bijbelse geschiedenis, van Genesis tot Kruisiging berijmde (Rijmbijbel, 1271); en ook de eerste die, daarna, in tachtigduizend verzen zelfs de volledige wereldgeschiedenis te boek stelde van schepping tot en met de eerste kruistocht, met inbegrip van de geschiedenis van pausen, heiligen, geleerden en andere erflaters [Spiegel historiael). Eerst en vooral: de eerste die voor leken tal van wetenschappelijke kennisgebieden in het Diets toegankelijk maakte die todantoe het prerogatief waren geweest van de Latijns geschoolde en lezende geestelijkheid. De leer van landsbestuur en van gezondheid in de Heimelijkheid der heimelijkheden (1266?); daaraan vooraf een tweetal werken over dromen (helaas verloren) en stenen (wellicht fragmentarisch bewaard) - en bovenal het alomvattende natuurboek Der naturen bloeme (ca. 1270): stuk voor stuk werken die de leken inleidden in werelden waarvan zij in veel gevallen het bestaan niet eens zullen hebben vermoed. Een wereld vol magie nog, waarin bijvoorbeeld zekere stenen, op het lichaam meegedragen, bescherming bieden tegen alle mogelijke onheil, maar evengoed met heel veel wetenschappelijke kennis over geografie, etymologie, volkenkunde en diergedrag. Jacob van Maerlant zelf was zich van deze pioniersrol maar al te goed bewust, zoals hij in de proloog van Der naturen bloeme overduidelijk laat blijken: ‘Want noch noyt in Dietschen boeken, enech dichtre wilde roeken, iet te dichtene van naturen van so menighen creaturen, als in desen boeke staen’. Die pioniersrol bezorgde hem overigens naast gepaste trots ook extra hoofdbrekens: heel vaak moest hij in Der naturen bloeme verschijnselen uit de natuur bespreken waarvoor alleen maar een geleerde Latijnse naam bestond, en nog geen Dietse. Behalve bij de vissen dan, waar hij zo ongeveer voor elke Latijnse naam een Dietstalig equivalent weet op te dissen. De waterrijke wereld van West-Vlaanderen en Holland-Zeeland is achter Der naturen bloeme tastbaar, en wie weet hadden juist habituele zeevaarders wel extra belangstelling voor Maerlants informatie over verre streken, vreemde volken en zeemonsters. Maar ook kregen ze van Jacob van Maerlant te horen dat er naast die ene welbekende adder maar liefst dertig andere slangensoorten op de aarde rondkropen. Een nieuwe wereld ging voor leken open. En Maerlant was daarmee zelfs uitgesproken vroeg voor Europese begrippen - belangrijk om ons goed te realiseren, gemakkelijk geneigd als wij steeds zijn om (Middel)nederlandse literatuur achter de wereldliteratuur te laten aanhinken. Jacob van Maerlant was, in Der naturen bloeme, de eerste die de gezaghebbende natuurencyclopedie van Thomas van Cantimpre vertaalde in de volkstaal: de eerstvolgende vertaling, van Konrad von Megenberg in Middelhoogduits proza, dateert van 1350. Ook van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vincentius' Speculum historiale had Maerlant, en dus het Middelnederlands, omstreeks 1285 de volkstalige primeur: pas in 1328 zou de eerste in het Frans verschijnen. Verder was Maerlant: de eerste die de Vita van Franciscus door Bonaventura in de volkstaal overbracht; de eerste die (met zijn Rijmbijbel) een vertaling van de Historia scolastica voltooide; en zelfs de eerste die een antieke schoolauteur als Statius vertaalde (als invoeging in de Historie van Troyen) en ook de eerste vertaler van het standaardwerk van Flavius Josephus over de Romeins-Joodse oorlog (Die Wrake van Jerusalem, vervolg op de vertaling van Scolastica). Waarmee natuurlijk niet gezegd wil zijn dat Maerlant eenzaam in Europa stond. Het in de volkstaal toegankelijk maken van het eerbiedwaardige Latijn van school en wetenschap - slechts zelden via volgzame vertaling, veel vaker door bewerking toegesneden op de andere publiekssfeer -, kwam vanaf medio dertiende eeuw in zwang in de milieus van geleerde wereldgeestelijken en hun opdrachtgevers in zulke diverse streken als Castilië, Bohemen, Thüringen, en rond de grote koningshoven van Frankrijk en Engeland. Een klassieke schooltekst als de Alexandreïs door Gautier de Chatillon (omstreeks 1175) beleefde omstreeks 1250 een vertaling in het Spaans (Libro de Alexandre), werd in 1260 door Jacob van Maerlant verdietst en ongeveer terzelfdertijd in IJslands (!) proza omgezet, om een generatie later zowel een Middelhoogduitse als een Tsjechische bewerking te beleven. De belangstelling voor het dramatische levensverhaal van de charismatische wereldveroveraar Alexander de Grote heeft tot een proliferatie van volkstalige bewerkingen geleid; en aldus bezien past Maerlant vaker in een voluit Europese traditie. Maar, zoals gezegd, binnen die traditie is hij vaak opmerkelijk vroeg - en bovendien: waar zich in andere taalgebieden voor deze verbreiding-onder-leken van Latijnse schoolcultuur een schare schrijvers heeft beijverd, kwam het aan Middelnederlandse kant steeds uit de pen van een-en-dezelfde auteur. Mede daarom mag Maerlant zonder overdrijving een fenomeen van Europees formaat worden genoemd. Men stelle zich eens voor hoeveel er over hem zou worden geschreven als hij een Franse, Duitse of Engelse erflater zou zijn. Eén boek per jaar lijkt wel het minste. Maar Nederland en Vlaanderen voelen zich wel zo behaaglijk bij anti-heldendom, en blinken het liefst uit in de historische projectie van hun eigen Calimero-complex. Wie dan zonodig meer over Jacob van Maerlant wil weten, haalt toch gewoon Te Winkel 1892 uit de U.B.? En wie het echt niet laten kan de schrijver ook daadwerkelijk te lézen, kan altijd nog terecht in sterfhuis De Slegte, alwaar de fotografische herdruk van de negentiende-eeuwse prachtuitgave van Maerlants hoofdwerk Spiegel historiael als fondsrestant zijn lange laatste levensdagen slijt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten vierde: Maerlant is de moeite waardWaarvan akte! |
|