tientallen zeer verschillende zalen. De bezoeker kan in zulke musea discreet de kunstwerken volgen om - zoals Fuchs beweert - ‘te zien hoe ze met elkaar converseren’. Kunstwerken, meent Fuchs, zijn net mensen: ze kennen elkaar van zien en proberen nu tot een gesprek te komen. ‘Want die conversatie is het die de intimiteit van dit huis vooral mogelijk maakt’, zei Fuchs over Paleis Lange Voorhout. ‘In die conversatie komen de kunstwerken tot leven terwijl ze tegelijkertijd het huis weer met leven vullen.’
Fuchs houdt niet van vlekkeloos wit. De tegenwoordige musea vindt Fuchs veel te neutraal. De meeste musea zijn immers op de wand gericht: mooie, vlekkeloos witte muren. Daar wil Fuchs van af en hij wist zich in het Haags Gemeentemuseum verzekerd van een grillige architectuur.
Het Fuchs-museum is er een van kamers, niet van zalen. Een museum heeft behoefte aan verschillende plekken waar kunst geëxposeerd kan worden en aan verschillend licht. Waarom moeten alle musea op elkaar gelijken? En waarom zou kunst in de twintigste eeuw alleen maar op een witte wand kunnen gedijen?
Fuchs vindt dat de tijd soms de verkeerde richting uitgaat. Ook in de musea. Er wordt maar gekocht en er wordt maar geëxposeerd. Een museum echter zou volgens hem ‘op een bepaald moment een vertragende functie moeten hebben’. Het Stedelijk Museum is een gedurende honderd jaar opgetrokken kathedraal. Het grondplan ligt vast, maar in details zijn allerlei dingen verschoven omdat na twintig jaar een andere architect het werk voortzet.
‘Als je over kwaliteit praat, heb je het over het weinige en het ongelijke, maar om je heen spreekt iedereen over het vele dat gelijk is of gelijk moet worden’, schreef hij in zijn boekje Kwaliteit (een bericht). ‘Er moet ergens een misverstand bestaan over wat, in de kunst, nu echt een waarde is: het avontuur, met de kans op schipbreuk, of het steeds reuklozer resultaat dat uiteindelijk uitkomt bij de Goede Smaak.’ En dat nu is in zijn ogen het grootste gevaar voor de kunst. ‘Cultuur is gerommel, voortdurend geborrel, terwijl Goede Smaak een code is’, vertelde hij aan het weekblad Haagse Post toen hij naar zijn smaak werd gevraagd. ‘Nee, ik heb geen smaak, ik heb geen Goede Smaak, maar ik interesseer me voor alles.’
Wat wil hij in het Amsterdamse Stedelijk?
Net zoals in Eindhoven is ook de collectie van het Stedelijk het resultaat van opeenvolgende tentoonstellingen onder Sandberg. Eindhoven zet nieuwe lijnen uit; Den Haag kreeg, juist door het gebouw, een wat afstandelijker blik. Het Stedelijk heeft volgens Fuchs een veel complexere rol; het is voor Nederland het nationale museum voor moderne kunst, het heeft zoals het Van Abbe eigenlijk ook een pilootfunctie en het exposeert de klassieke meesters van de moderne kunst.
Die drie hoofd-beleidspunten blijven bestaan. Het Stedelijk - zegt Fuchs - moet jonge kunstenaars tonen en zoeken, alert zijn voor het nieu-