Publikaties
Vlaamse en Nederlandse wetenschappers over kunst, cultuur en beleid
Wie vandaag de dag het gesprek brengt op kunstbeleid, krijgt in negen van de tien gevallen te maken met de vraag wie nu eigenlijk over het lot van de kwetsbare kunst beschikt: de overheid of de markt van kunstkopers. Bijna iedereen vindt dat ze allebei een taak hebben, maar hoe groot de invloed van beide mag zijn en hoe ze hun taken op elkaar moeten afstemmen, daarover is het goed twisten. Die twistgesprekken gaan overigens meestal over de hoofden van de kunstenaars heen: die trachten zich zo goed als ze kunnen te handhaven op de arbeidsmarkt en halen hun inkomen nu eens uit overheidssubsidies, dan weer door verkoop op de vrije markt. Tijdens de debatten dit voorjaar over het kunstbeleid in Nederland bleek hoe weinig individuele kunstenaars nog in de melk te brokkelen hebben - dat was twintig, dertig jaar geleden nog geheel anders. De instituutdirecties hebben de lobby overgenomen: het Concertgebouw, de orkestdirecties, de Vereniging van Schouwburgen, musea, conservatoria en de georganiseerde monumentenzorg werpen zich nu op als pleitbezorgers van kunst en cultuur. Dat hoeft geen verbazing te wekken, want politici rekenen steeds meer met maatschappelijke draagvlakken, minder met de argumenten van afzonderlijke individuen. Het gevolg is dat de creatieve kunstenaars zich van de politiek afwenden en wel zien waar het schip strandt.
Wetenschappers hebben de rol van kunstenaars als pleitbezorgers van kunstbeleid ten dele overgenomen. Ten dele, want er bestaat ook een type freischwebende Intelligenz dat in een niets ontziende drift objectiveerbare en controleerbare kennis tracht te vergaren en overal vraagtekens bij plaatst. Beide typen auteurs zijn vertegenwoordigd in de wetenschappelijke beschouwingen over cultuurpolitiek en kunstbeleid.
Onder redactie van de Vlaamse publicist Dirk Diels verscheen onlangs een bundel artikelen over kunst, cultuur en beleid onder de titel Schoonheid, smaak en welbehagen. Opstellen over kunst en culturele politiek. Dat dit boek verscheen is mede het gevolg van de omstandigheid dat de wetenschappelijke discussie over kunstbeleid zich nu ook in alle hevigheid op Vlaams grondgebied afspeelt. Die discussie werd twee jaar geleden plotseling heviger, toen de Vlaamse econoom Paul de Grauwe zijn boek De Nachtwacht in het donker publiceerde. In dat boek breekt hij een lans voor grotere zeggenschap van cultuurconsumenten. De Grauwe wil af van een overheid die door bepaalde zaken te subsidiëren, en andere niet, in zekere zin een eigen voorkeur doet gelden en zich bijgevolg paternalistisch opstelt. Hij wil meer zeggenschap over het cultuurbestel aan de kant van de gebruikers, bijvoorbeeld door de producentensubsidies te vervangen door consumentensubsidies. Met andere woorden, een voucher systeem: wie naar toneel gaat brengt subsidie naar het desbetreffende toneelgezelschap: als er niemand komt krijgt dat gezelschap ook geen subsidie.
De aanval op het volume en de inrichting van het subsidiestelsel - in het algemeen, in Vlaanderen - werd dus ingezet door De Grauwe, een onmiskenbaar freischwebende wetenschapper. De wetenschappers die een zeker engagement met de traditie van het kunstbeleid tonen, voelden zich direct tot de verdediging geroepen. Het is overal hetzelfde en dus verloopt het wetenschappelijk discours in Nederland en Vlaanderen ook langs dezelfde lijnen. Was er misschien nog sprake van een ongelijktijdig verloop, dan wordt dat ook steeds minder. Het boek van Diels levert in dat opzicht het bewijs: in Vlaanderen en Nederland spelen nu ongeveer dezelfde problemen inzake kunstbeleid.
In Schoonheid, smaak en welbehagen worden zes ‘multidisciplinaire opstellen over cultuurpolitiek in de postmoderniteit’ aangeboden. De titel die als paraplu boven dat halve dozijn stukken fungeert, doet denken aan die van het boek Schoonheid, welzijn, kwaliteit van Warna Oosterbaan, dat ik eerder besprak in Ons Erfdeel (34ste jaargang, nr. 3, 1991). Misschien een opzettelijke