Ons Erfdeel. Jaargang 36
(1993)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
FilmDaens of het internationale niveau van een Vlaamse filmAalst rond 1900In de 19de eeuw bezat het Oostvlaamse stadje Aalst, gelegen tussen Gent en Brussel, een welvarende industrie. De talrijke fabrieken waren, zoals elders in Vlaanderen, in handen van de Franstalige katholieke en liberale elite, die vanzelfsprekend ook de politieke touwtjes in handen had. De arbeiders, onder wie talrijke vrouwen en kinderen, konden met hun karig loon nauwelijks in leven blijven. Tegenover de uitbuiting stonden ze zogoed als weerloos. Tegen het einde van de 19de eeuw kwamen vooral de Aalsterse garenfabrieken ten gevolge van Duitse concurrentie in moeilijkheden. Nog lagere lonen, nog meer vrouwen- en kinderarbeid, twaalf tot veertienurige werkdagen, moesten naast fusioneringen de economische problemen oplossen. Langzamerhand kwam ook in Vlaanderen het verzet tegen de mensonwaardige leef- en werkomstandigheden op gang. In 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij, de latere Belgische Socialistische Partij, opgericht. Diverse tegenstellingen speelden in de strijd om democratische en sociale hervormingen echter een rol, o.a. rijk versus arm, katholiek (klerikaal) tegenover liberaal (antiklerikaal) en vooral Vlaams (arbeiders, niet kiesgerechtigde burgerij en lagere geestelijkheid) tegenover francofoon (adel, burgerij en hogere geestelijkheid). De encycliek Rerum Novarum (1891) van Paus Leo XIII, het katholieke antwoord op Marx' Communistisch Manifest (1848), zaaide bovendien verdeeldheid in het katholieke kamp: de christendemocraten begonnen een rol te spelen binnen de autoritaire, conservatieve katholieke partij. In 1893 ontstond rond Aalst ook nog de Kristene Volkspartij of het Daensisme, genoemd naar priester Adolf Daens (1839-1907), die de sociale principes van Rerum Novarum in de praktijk toegepast wou zien. De nieuwe partij, die in heel Vlaanderen aanhang kreeg, had haar wortels in een oude Vlaamse democratische beweging, die de machtspositie van de francofone adel en hogere burgerij bestreed. Deze volksbeweging was echter o.a. door de eerste schoolstrijd (1879-1884), die vrijzinnigen tegenover katholieken stelde, verdeeld geraakt. Dat was weldra eveneens het geval voor het Daensisme, dat zich als Vlaamse en christelijke volkspartij onvoldoende kon profileren tegenover de christen-democraten, de socialisten en de progressistische liberalen. De Daensistische beweging verloor zich ten slotte in louter flamingantische eisen. Vooral jongere Daensisten werkten tijdens W.O.II samen met de Duitse bezetter om op die manier hun Vlaamse (taal)rechten te krijgen. Het gevolg was, dat een groot deel van de arbeiders, dat aan de louter flamingantische eisen geen boodschap had, het Daensisme de rug toekeerde en althans te Aalst koos voor de socialistische partij. | |
[pagina 137]
| |
Pieter Daens, het late succes van L.P. Boon in Vlaanderen
L.P. Boon (1912-1979) met op de achtergrond Bert van Hoorick (o1915) (Foto Jo Boon).
De schrijver L.P. Boon (1912-1979)Ga naar eind(1) wordt gezien als de grootmeester van het Nederlandstalige modernistische proza van na W.O.II. Zijn talent als verteller wist hij op een geniale manier te koppelen aan experimenten met romanstructuren. Daardoor kon hij als literator - Boon was ook plastisch kunstenaar - een toonaangevende plaats veroveren binnen de Westeuropese modernistische literatuur. Zijn belangrijkste werk schreef de auteur in de jaren veertig en vijftig. De politieke en sociale toestanden van het 19de-eeuwse Aalst beschreef hij al in zijn meesterlijke epos, het tweeluik De Kapellekensbaan (1953) / Zomer te Ter-Muren (1956). In een unieke (anti-)romanstructuur evoceert hij er enerzijds ‘de moeizame opgang van het socialisme’ en anderzijds de aanvang van wat de ondergang ervan ‘zou kunnen betekenen’ rond de jaren vijftig. Eind van de jaren zestig wou Boon de historische achtergronden achterhalen van het mislukken van de socialistische utopie, een van de kernthema's van zijn oeuvre. Na vier à vijf jaar historische research had L.P. Boon 1.800 bladzijden bij elkaar geschreven. Hij had de woelige politieke en sociale strijd te Aalst van 1840 tot 1920 in zijn verteltrant verwoord. Boon was echter teleurgesteld over het resultaat. Hij herschreef het werk, maar tevergeefs. Op het ogenblik dat hij van plan was om het manuscript in ‘een of andere lade’ op te bergen en te vergeten, stelde zijn vriend Bert van Hoorick die hem in 1945 als journalist voor het eerst vast werk had bezorgd bij het communistische blad De roode vaan voor, het in afleveringen te laten verschijnen in Voor Allen, het Aalsterse weekblad van de socialistische partij, waarvan zowel Boon als Van Hoorick inmiddels lid waren geworden. En in dit blad kreeg het werk de titel Fabrieksstad Aalst. Terwijl de afleveringen verschenen, kreeg de auteur het idee om het hele boek te laten vertellen door Pieter Daens (1842-1918), de broer van Adolf Daens. Die was naast uitgever van enkele Aalsterse weekbladen, net als Boon, journalist en etaleerde graag een schalkse relativerende humor, die ook Boon eigen was. Onder de titel Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht verscheen het werk in 1971. In 1972 kreeg L.P. Boon er de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza voor, een prijs waarop hij na de publikatie van zijn eerste roman De voorstad groeit (1945) met woede en verbittering had zitten wachten. Met Pieter Daens oogstte Boon in Vlaanderen plots een weergaloos succes. De reactie van de ‘averechtse’ auteur was de publikatie in 1972 van het pornografische werkje Mieke Maaike's Obscene jeugd, waarvan de voorstudie Eens op een mooie zomeravond vorig jaar werd gepubliceerd. De bijzonder gunstige receptie van Pieter Daens zette de schrijver ertoe aan zijn historische zoektocht voort te zetten. Die eindigde met het postuum verschenen Geuzenboek (1979), waarin Boon opnieuw de op- én neergang van een politiek-sociale strijd beschreef. In dit geval was het die van de Geuzen tegen de katholieke Spaanse bezetter in het Vlaanderen van de 16de eeuw. | |
Daens, een film van Stijn ConinxDuurde het behoorlijk lang alvorens de perfectionist Boon voor zijn kroniek de adequate vertelstructuur had gevonden, het pre-produktieproces van de film nam nog veel meer tijd in beslag. Meer dan twaalf jaar geleden vatte de talentrijke Vlaamse cineast Robbe De Hert (Maria Danneels, De Witte van Sichem, Blueberry Hill)Ga naar eind(2), het plan op om Pieter Daens te verfilmen. De Hert had nauwe contacten met de auteur. In 1967 trad Boon als pastoor op in De Herts korte film Insane. Daarop volgde De Bom (1969), waarin de auteur naast de Amerikaanse actrice Betsy Blair de hoofdrol vertolkte. L.P. Boon kon zich helemaal inleven in de rol van de machteloze kleine man die als enkeling de strijd aanbindt tegen de bewapeningswedloop maar die strijd uiteraard verliest. Het originele scenario van De Hert illustreert zijn verwantschap, althans wat maatschappijvisie betreft, met de schrijver. De Hert leek dan ook de meest geschikte cineast te zijn om Pieter Daens te verfilmen. Samen met Fernand Auwera werkte hij jaren aan het scenario. Elk script werd echter door de filmcommissie afgewezen. In 1989 gaf de cineast ontmoedigd de strijd op. Het hele project, inclusief het scenario, gaf hij door aan producent Dirk Impens (Favourite Films), die kort daarop wél de instemming kreeg van de filmcommissie en dus ook de noodzakelijke overheidssteun. Met Stijn Coninx als realisator wist Impens zowat 150 miljoen BEF voor de film Daens bij elkaar te krijgen. Zoals in Pieter Daens van L.P. Boon geeft de film Daens van Coninx, al jaren een gewaardeerd assistent-realisator van talrijke produkties en de maker van de twee Urbanusfilms Hector (1987) en Koko Flanel (1989), een beeld van de woelige politieke en sociale strijd van de arbeiders rond de eeuwwisseling. De filmtitel verwijst echter in de eerste plaats naar priester Adolf Daens, die in 1888 tegen de uitbuiting en ellende revolteert. De film eindigt in 1899, wanneer het Daens wordt verboden om nog langer het priesterkleed te dragen. Kernverhaal van de film is de strijd van priester Daens tegen zijn opponent Charles Woeste, voorzitter van de conservatieve katholieke partij. Zelden of nooit is er aan het scenario van een Vlaamse filmproduktie zo grondig gewerkt. Dat gebeurde niet alleen door de al genoemde Fernand Auwera en Robbe De Hert, maar bovendien door de Franse script-schrijver François Chevallier en door Stijn Coninx zelf. Het resultaat is een | |
[pagina 138]
| |
knap gestructureerd filmverhaal. De bijna documentaire sequenties over de werk- en leefomstandigheden van de arbeidersbevolking, de tweestrijd tussen Daens en Woeste en de confrontatie van de geestelijkheid met het ‘geval’ Daens zijn door Ludo Troch vakkundig door elkaar gemonteerd. Daarnaast is er de sober gehouden kleurenfotografie van de geroutineerde Walter van den Ende. Bovenal is er de meesterlijke acteursregie van Stijn Coninx. Hij vond niet alleen in Polen de geschikte locaties, maar wist naast de technische ploeg alle acteurs en actrices tot uitzonderlijke prestaties te stimuleren. Jan Decleir, een van de belangrijkste Vlaamse toneel- en filmacteurs, overtuigt helemaal als de rebellerende Adolf Daens. Hetzelfde geldt voor o.a. de Franse acteur Gérard Desarthe (Charles Woeste), Julien Schoenaerts (Mgr. Stillemans, bisschop van Gent), de filmdebutante Antje de Boeck en de al meer ervaren Michael Pas, die respectievelijk als de jonge Daensiste en de Gentse socialist de ‘love story’ binnen het drama Daens vertolken. Het melodrama, waartoe dit soort films makkelijk aanleiding geeft, heeft Stijn Coninx vermeden door het verhaal een epische dimensie en een exemplarisch karakter te geven. De dramatische spanningen worden nu en dan à la Boon door relativerende, ironische accenten doorbroken. Ook de soms erg nadrukkelijke muziek van Fred Brossé zorgt ervoor dat de film het rauwe realisme overstijgt. Zo benadert Coninx met zijn film dat wat voor L.P. Boon essentieel was: een sociaal-politiek tijdsbeeld dat in zijn essentie van overal en alle tijden is. Is de film allesbehalve een getrouwe verfilming van het boek - daarvoor is het scenario terecht te vaak be- en herwerkt -, hij beantwoordt helemaal aan wat de tedere anarchist en ontgoochelde utopist Boon in zijn slotzin van het woord vooraf van Pieter Daens schreef: ‘Misschien dat het een weinig zijn nut kan hebben, voor wie een vergelijking wil maken met de sociale en
Jan Decleir (o1946) als priester Daens.
politieke strijd van vandaag... of van morgen.’ Kortom, deze aangrijpende publieksfilm bewijst eens te meer dat Vlaanderen filmtalent en -métier van internationaal niveau in huis heeft. Daens, een co-produktie van België, Frankrijk en Nederland, verwierf inmiddels heel wat prijzen op allerlei buitenlandse filmfestivals, een internationale uitstraling die de film beslist verdient. Wim de Poorter |