voor een film uit een van de kleine taalgebieden van de ‘Europese Culturele Alliantie’, eveneens 2,5 miljoen BEF.
De elf landen die aan de competitie deelnamen, waren: Groot-Brittanië (Edward II van Derek Jarman, The long day closes van Terence Davies en Hear my song van Peter Chelsom), Canada [On my own van Antonio Tibaldi en Being at home with Claude van Jean Beaudin), Nederland (De Noorderlingen van Alex van Warmerdam), Italië (Mediterraneo van Gabriele Salvatores), het G.O.S. (Een zelfstandig leven van Vitali Kanevski), Klein-Joegoslavië (Virgina van Srdjan Karanovic), Australië (A Woman's Tale van Paul Cox), Oostenrijk (Benny's Video van Michael Haneke), Argentinië (Alambrado van Marco Bechis), de V.S.A. (Bob Roberts van Tim Robbins en België (Pardon Cupidon van Marie Mandy).
De belangrijkste films uit deze competitie waren zonder twijfel de twee Britse produkties Edward II en The long day closes. Beide films zijn elk op zich voorbeelden van wat men grensverleggende cinema noemt. Derek Jarman bewerkte op een bijzonder originele manier het gelijknamige toneelstuk van Christopher Marlowe, Shakespeares tijdgenoot. Het verhaal van Engelands enige homoseksuele vorst, die ten onder gaat aan zijn passie voor zijn minnaar van lagere stand, weet Jarman met een beperkt budget te maken tot een anachronistisch, esthetisch en symbolisch audiovisueel drama. De film verwijst bovendien naar het Tatcheriaanse tijdperk, waarin de onderdrukking van homoseksuelen gelegitimeerd werd.
The long day closes, het vervolg op het eveneens al weergaloze Distant voices, still lives (1988) was misschien wel dé film van dit hele festival. Davies' laatste film is bijna perfect te noemen wat de samenhang tussen beeld en klank betreft. De film is een audiovisueel gedicht over ‘the year that ended my four years of happiness’, m.a.w. een terugblik op de jaren 1955 en 1956, die zijn onbekommerde jeugd afsloten.
De jury oordeelde er anders over, koos voor de traditionele film en bekroonde Bob Roberts en A Woman's Tale.
De plots van overheidswege in het leven geroepen Gulden Spoorprijs - nomen est omen? - bleef in eigen land: Daens van Stijn Coninx.
De jaarlijks toegekende Plateauprijzen, de Vlaamse Oscars, gingen overwegend naar de Vlaamse produkties die vermeldenswaard zijn: Eline Vere van Harry Kümel en Minder dood dan de anderen van Frans Buyens.
Al jaren ontwikkelt het festival zich verder weg van een zuiver cinefiele aangelegenheid, beoogd door zijn stichter de Nederlander Ben ter Eist, voormalig exploitant van het Gentse filmhuis Skoop. Steeds meer prijzen, steeds meer locaties, films en evenementen, recepties en soortgelijk sociaal vertier waarbij Hollywood en Cannes vruchteloos en vooral inspiratieloos worden geplagieerd. Hierdoor wordt elk jaar opnieuw de oorspronkelijke opzet bedreigd. Dit neemt niet weg, dat het 19de Internationaal Filmfestival geen ‘panorama van de wereldcinema’ bracht. Alleen al de afdeling Filmspectrum bevatte meer dan vijftig films die nog geen Belgische distributeur hadden gevonden. Daarnaast was er o.a. de Focus op Quebec, een dertigtal films, en The Piper Heidsieck Classic Film Collection: The Freed Unit. Het champagnebedrijf en het British Film Institute zorgden voor de restauratie van een reeks klassieke films van de MGM-studio's, alle geproduceerd door Arthur Freed, de musical-specialist, die binnen MGM zijn eigen unit had. Ze beleefden in Gent de première.
Wim de Poorter