Ons Erfdeel. Jaargang 36
(1993)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBeeldende kunstRietveld RevisitedIn 1982 verscheen het boek Gerrit Thomas Rietveld 1888-1964. Een biografie. Auteur Frits Bless concludeerde in dit boek dat Rietveld tijdens zijn leven al tot een legende werd gemaakt. Rietveld verzette zich daar niet tegen. Door deze mythevorming rondom Rietveld is nooit een kritische discussie gevoerd over zijn denken en werk, aldus Bless. Men bewonderde weliswaar zijn stoelen, maar vond het toch ondingen om op te zitten. Op dezelfde manier werden Rietvelds huizen gewaardeerd als een belangrijke bijdrage aan het Nieuwe Bouwen, terwijl tegelijkertijd gezegd werd dat ze technisch onacceptabel waren. Velen vonden dat het Rietveld aan technisch en constructief inzicht ontbrak; dat hij eigenlijk altijd een meubelmaker was gebleven. Zijn ontwerpen beschouwde men als vondsten van een ‘spontaan genie’. Bewijs van het ontbreken van een discussie over het werk van Rietveld zag Bless in het feit dat tot 1982 niemand de nagelaten geschriften van Rietveld had onderzocht. Tien jaar later kan de discussie eindelijk plaatsvinden. In het Centraal Museum te Utrecht is op 27 november 1992 het resultaat van jarenlang onderzoek gepresenteerd: een prachtige overzichtstentoonstelling getiteld Gerrit Rietveld 1888-1964 met daarbij een volledige oeuvrecatalogus. Samenstellers Ida van Zijl en Marijke Küper lieten weten dat zij nog niet klaar zijn met Rietveld: ‘Wat nu nog moet komen is de analyse van zijn werk: zijn oeuvre is de bron. Nu moet het ons geestelijk eigendom worden om er straks echt iets zinnigs over te zeggen’.Ga naar eind(1) | |
OnderzoekHet idee voor een onderzoek naar het werk van Rietveld en een overzichtstentoonstelling daarvan ontstond in 1987. Toen werd het Rietveld-Schröder huis in Utrecht | |
[pagina 129]
| |
overgedragen aan het Centraal Museum. Met dit huis kwam het museum ook in het bezit van het archief van mevrouw Schröder-Schräder. Van haar ontving Rietveld na 1921 geregeld opdrachten. Ook werkte hij vaak met haar samen aan ontwerpen. Met behulp van Rietveld-Schröder archief, het archief van het Nederlands Architectuur Instituut (mede-organisator van de tentoonstelling) en de archieven van de gemeenten waar Rietveld bouwde, werd een uitgebreide inventarisatie gemaakt van alle ontwerpen. De tekeningen werden bestudeerd en vergeleken met de uitvoeringen. Gedurende twee jaar werden alle huizen bezocht. Verder werden gesprekken gevoerd met opdrachtgevers, bewoners, medewerkers en bekenden. Het resultaat van deze aanpak is de moeite waard. Niet alleen zijn er onbekende ontwerpen boven water gekomen (meer dan tien procent van het geëxposeerde materiaal was tot nu toe onbekend), ook wordt de door Bless verguisde ‘Rietveld-mythe’ ontkracht. Het idee dat Rietveld een slecht technisch-constructief inzicht had blijft net zomin overeind als het beeld van Rietveld als De Stijlontwerper. | |
Opzet van de tentoonstellingUit de tentoonstelling blijkt dat het oeuvre van Rietveld veelomvattender is dan de meeste mensen denken. De grote verdienste van de tentoonstellingsmakers is dat zij het hier niet bij hebben gelaten. Ze laten tevens zien dat dit gevarieerde oeuvre toch een aantal vaste thema's kent: ruimte, kleur, industrialisatie en prefabricatie. Dwars door verschillende zalen heen zijn - als een tijdbalk - enkele tientallen stoelen in chronologische volgorde opgesteld. Zij verbeelden de ontwikkeling van Rietvelds werk tussen 1906 en 1963. Het overige materiaal is thematisch gerangschikt (waarbij toch min of meer een chronologische volgorde is aangehouden). Naast de reeds genoemde thema's komen onder andere Rietvelds eigenzinnige relatie met de Nieuwe Zakelijkheid en De Stijl aan bod. Een apart onderdeel wordt natuurlijk gevormd door het Rietveld-Schröderhuis. Ook komen Rietvelds ideeën over volkswoningbouw en stedebouw aan de orde. | |
VerbandenHet grote voordeel van de chronologisch-thematische indeling is dat de bezoeker verbanden kan leggen tussen ontwerpen uit verschillende perioden en disciplines. Vooral het verband tussen Rietvelds meubels en architectuurontwerpen is interessant. Niet voor niets zei hij zelf dat hij in zijn meubelontwerpen problemen van grote gebouwen oploste. Zo zien we zijn ideeën over ruimte en kleur uitgewerkt in de Roodblauwe Stoel (1918) en het Rietveld-Schröderhuis (1924). Rietveld was gefascineerd door de waarneming van de ruimte. Hij gebruikte kleur om de ruimtelijke structuur van een ontwerp te benadrukken of de visuele ervaring van een ruimte te beïnvloeden. Dat hij deze ideeën eind jaren '50 ook toepaste op ontwerpen voor vliegtuiginterieurs en voor de perskamer van de Unesco in Parijs, zal voor velen een verrassing zijn. Rietvelds ideeën over het ontwerpen van industrieel te vervaardigen produkten komen ook herhaaldelijk terug. Al in 1927 paste hij prefab-elementen - een staalskelet op betonnen platen van 1 × 1, 1 × 2 en 1 × 3 meter - toe bij de uitbreiding van het huis van Van der Vuurst de Vries te Utrecht. Zelf betitelde hij dit als een ‘proeve voor industrialisering der bouw’ (zie afb.). Vanaf 1929 hield hij zich bezig met een geheel geprefabriceerd huis. Aangezien hieraan nogal wat problemen kleefden, beperkte hij zich later tot een kern waarin alle voorzieningen (w.c., douche, trap, bergruimte etc.) geconcentreerd waren. Deze industrieel vervaardigde kern zou in één keer geplaatst worden. Ook in zijn meubelontwerpen hield Rietveld rekening met de mogelijkheid van machinale-produktie. Hij ontwierp onder andere stoelen die in één klap uit de machine zouden kunnen rollen. In de documentaire De weelde van de soberheid, die in de aula van het Centraal Museum gedraaid wordt, zien we hoe Rietveld modelletjes van deze stoelen op karton tekent en uitsnijdt. Ze zijn verbluffend in hun eenvoud en schoonheid (zie afb.). Een derde thema dat zowel in Rietvelds meubels als in zijn architectuurontwerpen voorkomt, is het goedkoop en eenvoudig produceren. In 1934 introduceerde hij de kratmeubelen. Deze werden als bouwpakket geleverd; de consument diende ze zelf in elkaar te zetten van ongeschilderde vurehouten planken. Een fauteuil kostte f 5,95 en een tafel f 4,95. Dit doe-het-zelf idee werd door Rietveld nog verder uitgewerkt in de - overigens nooit uitgebrachte - brochure Meubels om zelf te maken (1943-44), in opdracht van de Commissie inzake Huishoudelijke Voorlichting en Gezinsleiding, en in een 12-zijdig houten zomerhuisje (1937). Dit prachtige ontwerp ontstond in samenwerking met mevrouw Schröder-Schräder. Het werd als kant-en-klaar pakket geleverd. Voorf 1000, - (inclusief montage, afwerking en hulp bij het aanvragen van een bouwvergunning) had men een huisje met woonkamer, keuken, douchecabine en zes slaapplaatsen. | |
Flexibiliteit en veelzijdigheid Rietveld ontwierp een flink aantal particuliere woonhuizen. Uit deze ontwerpen blijkt dat hij geen dogmaticus was. Zoals hij voor Charley Toorop zonder problemen een Rood-blauwe Stoel in roze en zeegroen maakte, gebruikte hij riet en baksteen voor het woonhuis Penaat te Epe (1937-39). In tegenstelling tot andere architecten die betrokken waren bij de Nieuwe Zakelijkheid, hield hij niet streng vast aan de rechtlijnige bouw in beton en glas. In verschillende plattegronden voor woon- | |
[pagina 130]
| |
huizen zijn gebogen lijnen verwerkt. Voor de criticus H. Buys maakte hij zelfs minstens vijf ontwerpen (1933-34). Daaronder waren een kubusvormig gebouw, een gebouw met een gebogen dak en een met een cirkelvormige plattegrond. Dezelfde flexibiliteit is aanwezig in de stedebouwkundige ontwerpen waarmee Rietveld zich vanaf de jaren '40 in toenemende mate bezighield. Hij maakte vaak drie of vier uiteenlopende plannen voor een locatie. Ondanks deze ijver zijn weinig van zijn stedebouwkundige ontwerpen gerealiseerd. Dit geldt ook voor Rietvelds ideeën over volkswoningbouw. Op de tentoonstelling is een groot aantal ontwerpen vanaf de jaren '30 te zien. De eerder genoemde kernwoning is er één van. Rietveld vond dat de massa recht had op een eigen type woning. Een verkleinde middenstandswoning voor de arbeider wees hij af. Dit standpunt werd hem niet in dank afgenomen: zijn inzending voor de prijsvraag ‘Goedkoope Arbeiderswoningen’ (1933) kreeg van de jury de predikaten ‘fabrieksarchitectuur’ en ‘mensonwaardig’.
Overzicht van de tentoonstelling. Middenachter modelletjes van stoelen-uit-één-stuk. Rechtsachter de maquette van het huis Van der Vuurst de Vries (1927).
Zelfs in de periode van de wederopbouw, na de Tweede Wereldoorlog, kreeg Rietveld geen grote opdrachten. De oorzaak kan gezocht worden in de overwegend behoudende sfeer en de reputatie die Rietveld had opgebouwd met het Rietveld-Schröderhuis. Ook het idee dat Rietveld weliswaar een genie was, maar ‘niet architectonisch genoeg’ speelde waarschijnlijk een rol. Rietveld richtte zich in deze periode op het vormgeven van tentoonstellingen. Zo werd hij belast met de vormgeving van de Stijltentoonstellingen in Amsterdam, Venetië en New York in 1951-52. Hieruit vloeide meer erkenning voor zijn werk voort. In het verlengde daarvan ontving Rietveld in de jaren '50 en '60 nog een aantal grote, eervolle opdrachten zoals het Nederlands Paviljoen op de Biënnale van Venetië (1953-54) en een voetstuk voor ‘De slinger van Foucault’ in het VN-gebouw in New York (1953-55). Ook kreeg hij in deze jaren nog enkele volkswoningbouwprojecten toegewezen. Lopend door dit gedeelte van de tentoonstelling valt het op dat Rietveld in deze periode weinig meubels meer ontwierp, wat waarschijnlijk samenhing met de omvang van de projecten waaraan hij werkte. Op 25 juni 1964, niet lang nadat hij het eredoctoraat van de Technische Hogeschool in Delft had ontvangen, stierf Rietveld. Zowel de tentoonstelling als de catalogus doen recht aan het begrip ‘overzicht’. De tentoonstelling is méér dan dat: de bezoeker verlaat het Centraal Museum met een ander beeld van Rietveld dan waarmee hij of zij kwam. Niet alleen over de inhoud is goed nagedacht, ook aan de vorm van de tentoonstelling heeft men aandacht besteed. De zalen zijn duidelijk ingedeeld, de tekstborden zijn helder en bondig. Voor wie behoefte heeft aan meer informatie zijn er ter plekke krantjes en rondleidingen. Ook worden excursies gehouden langs huizen van Rietveld in Utrecht. De tentoonstelling is te zien in | |
[pagina 131]
| |
Utrecht t.e.m. 21 februari 1993. Dan gaat hij naar het Centre Pompidou in Parijs en naar het Guggenheimmuseum in New York. Daarna zal een deel van de tentoonstelling waarschijnlijk permanent te zien zijn in het gebouw tegenover het Centraal Museum. Janica Kleiman marijke küper en ida van zijl, Gerrit Th. Rietveld (1888-1964). Het volledige werk, Centraal Museum, Utrecht, 1992, 393 p. |