zen waaraan men ten onder gaat, het slachtoffer een schuldige die vrienden verraadt. De ervaring is een levensles, een oefening in schuld en boete, een vóórafspiegeling van Danilins latere levenslot.
Deel twee (1820-1823) is aan de liefde gewijd. Niet die voor zijn vrouw, met wie de relatie pijnlijk is, maar voor Nina, een koopmansdochter die hij stoutmoedig verovert. Met haar beleeft hij een vitalistisch-doordringend beschreven geluk, dat de maatschappelijke barrières lijkt te overstijgen, maar juist in die pretentie duidelijk de grenzen toont. Zijn familie steunt hem maar bewijst ook hoe hij van die steun afhankelijk is. Haar familie vervloekt hem, omdat hij haar ‘onteert’, maar kan niets ondernemen tegen een officier. Nina wordt door haar zelfbewuste keuze een uitgestotene in beide milieus; ze wordt het slachtoffer van een andere, vernederender onderdrukking. Danilin ervaart het probleem als ergernis, maar heeft geen oog voor het klasse-aspect en haar tragedie. En omdat er door de binding aan zijn waarneming geen tegenwicht is, baadt het geheel in een bedrieglijke sprookjessfeer.
Vrijwel los daarvan groeit intussen de maatschappelijke context, die in de delen drie en vier centraal staat (1823-1825). Danilin wordt lid van de ‘Bond voor Redding’, die Rusland wil democratiseren. Het gezelschap bestaat uit verlichte officieren, romantische jongeren, dweepzieke dichters die als het ware even tussendoor schitterend worden getypeerd. Het lijkt op een operettegezelschap, maar historisch is de voorstelling correct en structureel bouwt de beperktheid de latere mislukking in: de vaagheid, de fixering op de tsaar, de vervreemding van volk en economie maken de groep wel sympathiek, maar dit alles geeft ook aan, dat deze tot mislukking gedoemd is.
Scherp daartegenover staat de theoreticus Pavel Pestel. In De Vries' romans is hij een bekend type: de bezieler die de schijn doorziet, de grote lijnen uitzet, de zuiverheid vertegenwoordigt. Maar Pestel is aardser dan voorgangers uit vroegere boeken: hij heeft nationalistische, panslavistische, zelfs antisemitische trekken en ziet zijn autoritaire rol in het te verwachten staatsbestel wat te geprononceerd. Zo wordt Pestel gedemythologiseerd, zijn boodschap tweeslachtig, zijn bezieling verdacht.
Het volk is dan weer reactionair. Het wordt als slachtoffer opgevoerd, kreunt en mort maar aanbidt de tsaar bij diens bezoek. Voor de eigen bevrijding is het niet enthousiast, aan de onderdrukkers is het verknocht door duistere en gemanipuleerde banden. De revolutionairen moeten het dan ook met valse beloften aan zich binden: een zoveelste reden waarom de opstand van 1825 mislukken moest.
In de beschrijving van de opstand kan de auteur zijn epische kracht ten volle uitleven in een gedoseerde afwisseling van indrukwekkende massascènes en ontroerende individualisering. In een minimum van tijd is de zaak beslist ten nadele van de amateuristische opstandelingen. De groei naar dit moment, de verheviging van gebeurtenissen en menselijke relaties maken het debâcle des te pijnlijker.
De overgang naar het laatste deel biedt een structurele verrassing. Terwijl het boek tot dan toe lineair verliep en in de derde persoon over Danilin berichtte, wordt nu een ‘memoriaal’ in de ik-vorm ingevoerd over zijn ellende na de nederlaag. Het fragment wordt wel episch gesitueerd in 1840, in de leesact van z'n familie. Die verandering is een stijlbreuk die wel historisch maar minder episch is verantwoord. Het deel biedt een macaber beeld van ontbering en slavernij (juist bij hen die snakten naar vrijheid), maar ook van solidariteit; de situering in de familiecontext maakt het mogelijk dat de revolutionaire rol wordt doorgegeven, want de kinderen nemen de rol van de vaders weer over.
Sint-Petersburg lijkt een zeer