Roept u maar!
Tom Lanoyes bundel columns Doén verdient alleen al vanwege de omslag aangeschaft te worden: voor- en achterkant bestaan uit een aantal geperforeerde, gelijkvormige blokjes met op de voorkant de letter D en op de achterkant een doorgestreepte D. De gebruiksaanwijzing is als volgt: bij instemming, plakt de lezer een D onder de column in het daarvoor bestemde hokje; bij afkeuring de doorgestreepte D. ‘Ruïneer die cover! Verniel dit boek! Het woord is aan mij! Het gebaar aan u. Doén! De lezer krijgt als hulp om de stukjes in het boek positief of negatief - een tussenvorm sluit Lanoye uit - te waarderen, een opgenomen bloemlezing uit persstemmen over Lanoyes werk en zijn persoon. Erg vermaakt heb ik me om het gebries van het weeë bakvissenidool Koen Wauters van de formatie Clouseau: ‘Wat Tom Lanoye daar schrijft, dat vind ik schandalig. Schan-dá-lig.’
Ter gelegenheid van het festival ‘Het andere boek’ in Antwerpen bracht Lanoye op 4 oktober 1992 zijn ‘Verzoek Voorlees Programma’ waarbij het publiek van tevoren kon bepalen welke teksten uit Doén de auteur zou voorlezen. Dat columnisten hun teksten publiekelijk voordragen is geen uitzondering, maar Lanoye die z'n schrijfcarrière begon als performer, maakt zijn teksten om ze op de planken te gebruiken. In zijn boeken is dan ook veel aandacht voor het theatrale, zeker in presentatiewijze en lay-out.
Tom Lanoye is overigens meer dan een getalenteerd literair cabaretier. Hij heeft mij overtuigd van zijn kunnen met Kartonnen dozen (1991), z'n tweede roman. Dit sterk autobiografische relaas van ‘een banale jeugdliefde en haar verterende kracht’, over ontwakende seksualiteit met een - al snel - homoseksueel accent, gesitueerd in het België van zo'n twintig jaar geleden, gaat voorbij aan meer tijdgebonden navelstaarderigemancipatorisch gebeuzel en beperkt zich ten slotte tot één onderwerp: het universele van liefde - zoals Simon Vestdijk dat eerder deed in Een alpenroman, het verhaal van een lesbische liefde. Aan het eind van Kartonnen dozen inviteert Lanoye de lezer expliciet om de eigen herinneringen te toetsen aan die van hem, en die vervolgens - in welke vorm dan ook - te bewaren in ‘de laatste kartonnen doos’ die de roman is. Hier is geen sprake meer van vermenging van literatuur en theater, eerder lijkt mij dit een vorm van de expliciete dialoog die Lanoye met de lezer aangaat.
Die dialoog is in
Doén terug te vinden in Lanoyes engagement: het is een bijzonder geëngageerd boek. De meeste columns in
Doén stonden reeds eerder in de gelijknamige rubriek in het tijdschrift
Humo, waar Lanoye een podium vond om direct op de actualiteit te reageren. Iedere column wordt met het advies ‘doén’ - of een variant daarop - afgesloten. Zijn polemische stukken passen binnen de scheidtraditie van grote voorgangers als Gerrit Komrij en Hugo Brandt Corstius. Daarmee loopt Lanoye trouwens wel een risico: de columns zijn vaak zó actueel en het door hem aangeschoten wild is zó onbetekenend dat snelle veroudering en zelfs obscuriteit de stukjes ten deel kunnen
Tom Lanoye (o1958) (Foto P. de Spiegelaere).
vallen. Zulk een fatum trof bij voorbeeld Komrijs bundel televisiekritieken
Horen, Zien en Zwijgen (1977): een toentertijd veelbesproken boekje dat door die neerslachtigstemmende stoet van destijds beroemde, nu vergeten dwergen, zonder een uitgebreid notenapparaat eigenlijk onleesbaar is geworden - als iemand die moeite bij zo'n onderwerp tenminste nog nemen wil.
De onderwerpen die Lanoye in Doén aansnijdt, zijn uiteenlopend van aard, maar de politiek blijkt een constante te zijn. In deze satirisch-kritische stukken gaat het vooral om Belgische onderwerpen, van een historisch kader voor de niet-ingewijde voorzien door een korte samenvatting vooraf en een enkele regel commentaar achteraf. Ook al zijn de betrokkenen onbekend, altijd is duidelijk tegen welk verschijnsel geageerd wordt. Lanoye schetst België als een bananenrepubliek waar minutieus door hem gesignaleerde antidemocratische uitwassen, absurditeiten, corruptie en schandalen met de mantel der liefde bedekt worden. Zo maakt hij zich grote zorgen over de opkomst en de invloed van het Vlaams Blok en laat hij tal van onderwerpen de revue passeren: de roze balletten, Jean-Pierre van Rossem, de Bende van