| |
| |
| |
De onstuimige opmars van de nederlandstalige reisliteratuur
Terwijl de kogels om me heen vliegen, twijfel ik over de plaats van een komma
Rudi Wester
RUDI WESTER
werd geboren in Leeuwarden. Studeerde Franse taal- en letterkunde, Is adjunct directeur van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingsfonds en recensent voor ‘Vrij Nederland’. Vanaf 1987 stelt zij voor de uitgeverij Contact bundels met Nederlandstalige reisverhalen samen. In 1992 verscheen de bundel ‘Reislust’.
Adres: Frederiksplein 14, NL-1017 XM Amsterdam
‘Misschien is dat wel de diepste melancholie van de reiziger, dat de vreugde van de terugkeer altijd gemengd is met iets wat moeilijker te omschrijven is, dat datgene wat je zo gemist hebt ook zonder jou heeft doorbestaan, dat je, om het werkelijk bij je te hebben, voor altijd daar zou moeten blijven waar het zich bevindt. Maar daardoor zou je iemand moeten worden die je niet kunt zijn, degene die thuis blijft. De echte reiziger leeft van zijn verscheurdheid, van de spanning tussen het terugvinden en het weer loslaten, en tegelijkertijd is die verscheurdheid de essentie van zijn leven, hij hoort nergens’, schrijft de godfather van het literaire reisverhaal, Cees Nooteboom, in zijn recente ‘definitieve Spanje-boek’, De omweg naar Santiago. Het is zijn persoonlijke definitie van de schrijver als reiziger, het is de definitie van hemzelf.
Maar geldt dat ook voor anderen? Wat zijn de motieven om te reizen voor een schrijver in de 20ste eeuw die zich zo comfortabel naar alle uithoeken van de wereld zou kunnen verplaatsen en die alle exotische onderwerpen via de media op zijn bordje aangereikt krijgt? Hij hoeft niet meer, zoals de romantici Chateaubriand, Byron en Stevenson, op zoek te gaan naar ‘het andere’, de onbekende en daardoor zo lokkende verte. De Rijn, de Cevennen, het Meer van Genève: het leek allemaal al in kaart gebracht en bezongen en bovendien zo afschuwelijk dichtbij. En Pierre Loti over exotischer oorden als Turkije en Marokko was toch wel erg passé, om van Emants, Couperus, Cyriel Buysse en Slauerhoff maar niet te spreken. Dichtte Bloem al niet over de laatste, even uitrustend van zijn reizen naar China en Zuid-Amerika in zijn huis in Beetsterzwaag: ‘Die -'k aan een gier geklemd / dacht zwevend over de Andes / Of snaren tokklend aan de langoureuze Taag / Flaneerend te Parijs of zwervend in de Landes / Is nu, godbetert, arts in 't Friesche Beetsterzwaag’? Het massatoerisme dat opkwam na de Tweede Wereldoorlog en de poorten leek te ontsluiten voor elke zoeker naar het onbekende, leek het definitieve einde in te luiden van de reisliteratuur. ‘Wie van ver komt, kan veel ver- | |
| |
halen’ sloeg dood met wéér een Barbedosganger, Goa-bezoeker of deelnemer aan georganiseerde - o contradictio in terminis - ‘avontuurlijke reizen naar de laatste paradijzen’ als de binnenlanden van Kenya en Brazilië. En bovendien, zoals een verbaasde Chinees in Buigend bamboe opmerkt tegen Carolijn Visser, als zij een reis uit 1655 van de Hollandse koopman Nieuhof ‘overdoet’: ‘Reizen en schrijven, dat heeft toch geen nut? Waarom help je je eigen man niet, zodat jullie een heel grote zaak kunnen maken en heel rijk
worden’?
Maar het was juist Carolijn Visser die in 1982 de reisliteratuur een geheel nieuwe impuls gaf met haar Grijs China. Was de Nederlandse lezer geheel ingedut en ingepakt door de goedwillende verhalen over de zegeningen van de Culturele Revolutie, gezien door de roze bril van gemanipuleerde groepsreizigers, met Carolijn Visser ontdekte hij de Nieuwe Reisschrijver: kritisch, nieuwsgierig, onbevreesd en niets voor waar aannemend wat niet door eigen ogen gezien was. Geen gekleurde verhalen meer, maar de grauwe werkelijkheid die niet door een camera onthuld kan worden maar wel in woorden gevangen: ‘Zo te zien zijn er ooit behang en vloerbedekking geweest. Vermoedelijk zijn die frivole zaken er tijdens de Culturele Revolutie uitgesloopt. Alles is vuil. Onder een van de bedden staat een po, tot aan de rand gevuld met drollen. Ik ga de dame halen die in de gang toezicht houdt en steeds de kamers voor de gasten openmaakt, want die krijgen zelf geen sleutel. De vrouw kijkt naar de po, haalt haar schouders op en loopt weg. Daar gaat ze niet over’.
Tegelijk ontdekte de lezer de verrassendgoede stijl van de Nieuwe Reisschrijver, zowel schatplichtig aan de Nieuwe Journalistiek uit de jaren zestig, als aan de moderne, ironische roman waar de schrijver het ‘ik’ niet schuwt. De ‘controleur van de werkelijkheid’, zoals Nooteboom de reisschrijver ook ooit eens definieerde, bleek niet te botsen met het oncontroleerbare van echte literatuur. Integendeel. In Afrika van Adriaan van Dis is spannender en treuriger dan welke roman dan ook, Saluut aan Holland van Koos van Zomeren even onthullend over het naoorlogse Nederland als een boek van Maarten 't Hart, en beter geschreven ook nog. Wat ontbreekt natuurlijk in het reisverhaal is de psychologische ontwikkeling van personnages - reizen is per definitie vluchtig, voorbijgaand, een passage -, al is er soms aan het eind van een reis wel een andere schrijver aan het woord dan in het begin en blijkt hij ongekende talenten als historicus, antropoloog, politicoloog of, toch, psycholoog te hebben. Veel coryfeeën van de reisliteratuur schrijven ook romans (Nooteboom, Van Dis, Van Dullemen, Zikken, Portocarero, Brokken), anderen leven voor en van het reizen (Lieve Joris, Carolijn Visser, Jan Donkers). ‘Reizen maakt dom’, poneerde Harry Mulisch ooit, maar het tegendeel is waar. Onbekende situaties vergen het uiterste van je improvisatievermogen en intelligent inzicht van ‘het andere’, om verder te kunnen of zelfs te overleven. In De Stilte voor het vuur gedraagt Mariët Meester zich zo onopvallend mogelijk als ze leeft tussen de Romi-zigeuners in Roemenië want ‘één foutje en het wordt knokken’. En Carolijn Visser is zo slim om, als zij halsstarrige ambtenaren ervan probeert te overtuigen haar en haar tolk, Hongqi, toe te laten tot een bepaald gebied, streng op te merken dat zij wel degelijk een belangrijk
document bezit: het Koninklijk Zwemdiploma: ‘In Nederland is heel veel water’, begon ik ernstig en langzaam, zodat Hongqi alles exact kon vertalen. ‘Daarom mogen mensen
| |
| |
Carolijn Visser (o1956) (Foto Mark Stawski).
zonder zwemdiploma hun dorp of stad niet verlaten, buiten is het te gevaarlijk voor ze. Bij de grens van elke stad kan je om je diploma gevraagd worden. Daar zijn aparte ambtenaren voor’. Glunderend keek iedereen mij aan; dat was nog eens een staaltje van hoge beschaving!’. Daarna is het ijs gebroken, en mag ze verder reizen.
Opvallend overigens is het grote contingent onverschrokken vrouwelijke reisschrijvers. Al ver voor Carolijn Visser, trok Inez van Dullemen door Afrika in Op zoek naar de olifant. En zoals Eeuwig dag, eeuwig nacht een intrigerend relaas is over een tocht langs de eindeloze Alaska Highway naar de arctische toendra's en de poolzee, zo is het meer recente Een huis van ijs even intrigerend over Nepal en India. Ook de grand old lady van de Nederlandse reisliteratuur, Aya Zikken, schreef in Op weg naar Yadadore op de haar eigen impressionistische en directe wijze over India, waarvan verschillende aspecten haar redelijk irriteren (‘Wie naar India reist wordt een verliefd mens’, las ik voor mijn vertrek. Er stond niet bij dat wie naar India reist, ook een bar vervelend mens wordt, nog vervelender dan hij al was’), maar ook wel bevallen: ‘Het land ademt mystiek en mysterie. Het sluit aan bij mijn lektuur’.
Adriaan van Dis (o1946) (Foto Chris van Houts).
Betrokken en emotioneel was het weerzien met het land waar zij als zesjarig meisje met haar ouders naar toe ging en wat, ook voor haar, de reden was zich daarna ‘nergens’ meer thuis te voelen en te moeten blijven reizen: Indonesië. In Terug naar de atlasvlinder. Een reis naar Sumatra gaat ze met een grote omweg naar het dorp van haar jeugd, Lahat, en voelt zich vaak Alice in Wonderland: ‘Eigenlijk is het te gek. Na jaren lang reizen door Europa, Afrika en het Midden-Oosten reageer ik hier als een blijgemaakt kind’. Het aardige is dat ook hier zij zich overal instort, ondanks haar leeftijd. Enge tochtjes over de rivier, gruwelijke wandelingen over bamboestammetjes in moerassen, geen of weinig eten en iedereen het hemd van het lijf vragen: Aya Zikken gaat geen zee te hoog. ‘Je moet je gewoon concentreren op een mooie plaats voorin de bus, naast de chauffeur. Het kan dan verder een verrassing blijven waar je terecht komt’, is dan ook een mooie echo van de uitspraak van de Haagse ontdekkingsreizigster uit de 18 de eeuw, Alexandrine Tinne, op zoek naar de bronnen van de Nijl: ‘Hoe ver we zullen komen, weet ik niet’.
Tenslotte Lieve Joris die met haar eerste reisboek, De Golf, een trektocht van vier maanden door de oliestaten Saoedi-Arabië, de Emiraten
| |
| |
en Koeweit, deed wat weinig vrouwen in die jaren zeventig durfden; alleen door een overwegend fundamentalistisch-islamitisch gebied reizen, en daar nog openhartig en kritisch over schrijven ook. Hoe zeer dat van blijvende waarde was, bleek tijdens de Golfoorlog: het boek werd onmiddellijk herdrukt.
De reisschrijver als waardevolle chroniqueur van een werkelijkheid in beweging, van
Koos van Zomeren (o1946) (Foto Klaas Koppe).
veranderende opinies en mensen en van een kantelend wereldbeeld, was Lieve Joris volop in De melancholieke revolutie. Mooie portretten maakte zij van schrijvers als Péter Nadas en Péter Esterházy, uitvergrotingen van de Hongaarse culturele geschiedenis. Terwijl het communistisch rijk in al zijn voegen kraakt, analyseert Lieve Joris het effect dat het systeem op het persoonlijk leven van de mensen gehad heeft, en verbaast zich hoe individualistisch de meesten toch gebleven zijn; ‘De ironie dat een systeem waarin alles gericht is op het collectief zulke autonome personen voortbrengt’. Prachtig beschreven ook zijn haar bezoeken aan het geboortedorp van György Konrád, in de buurt waarvan zij logeert bij nieuwe vrienden: ‘Ik voel een grote rust over mij komen. Het landschap om mij heen begint geschiedenis te krijgen. Ooit was Berettyóújfalu de meest afgelegen en geheimzinnigste plek die ik me kon voorstellen, nu ben ik verder gereisd en zelfs hier tref ik een leven aan dat ik kan bevatten’. Ook bij haar is de teleurstelling groot als de revolutie zich naar een melancholiek einde spoedt: het meeste blijft zoals het was, het is ‘alsof er een egaal grijs licht over iedereen heen is gevallen’.
Een andere verwoede reiziger die eveneens aan de wieg van revoluties of aan de rand van oorlogen stond, is Jan Donkers. In Reizen
Inez van Dullemen (o1925).
| |
| |
Lieve Joris (o1953).
maakt rijk, een even laconieke als ironische titel, blijkt hij de ideale schrijver van het korte reisverhaal te zijn. Donkers betreedt redelijk onbevangen een gebied waar een normaal mens geen voet zou durven zetten - Peru, Colombia, Sierra Leone, Haïti -, bekijkt het slagveld, taxeert, waardeert en reageert, en weet dat hele scala aan emoties en indrukken perfect in een paar bladzijden om te zetten. Hij schrikt niet terug voor het toegeven van enige naïviteit (‘Ik was een groentje in de Derde Wereld’), die des te harder afgestraft wordt door de realiteit: veelal de kleptocratie als heersende staatsvorm en geweld als norm.
Toch zijn de Nederlandstalige reisschrijvers niet zulke exuberante waaghalzen als bijvoorbeeld hun Engelse confrère Redmond O'Hanlon in de binnenlanden van Borneo, zo mooi gepersifleerd door de honkvaste, het literaire reisboek hatende Amsterdamse journalist Theodor Holman: ‘Oei, jongens, het was zo link. Er waren daar pipi-zoemi-vliegen die de gewoonte hebben je pisbuis op te peuzelen... en oei, je komt daar ook nog wilde boxi-apen tegen die erom bekend staan dat ze een mensenhoofd er in één keer afrukken en dan leeg slurpen’. Nee, laat Kamiel Vanhole maar de geheimen van het openluchtzwembad dat architect en schrijver Max Frisch in Zwitserland liet aanleggen, ontsluieren, dat is al spannend genoeg. Of Herman de Coninck door Amerika reizen, en daarover schrijven. Of Koos van Zomeren een Saluut aan Holland brengen, bedaard en onthullend tegelijk. Want ook reizen in Nederland is reizen met alle ongemakken en rampen vandien: ‘Overal mensen, overal lawaai, overal nieuwbouw, nergens een ongeschonden horizon, nooit wordt het meer helemaal donker. Altijd stuit je op borden en hekken en afval. In Nederland voel je je net zo'n stalen kogel in een flipperkast’. In veel van zijn korte notities, eerder verschenen in NRC-Handelsblad, klaagt, kreunt en steunt Van Zomeren over de drukte; ‘Almaar gaat de veerpont heen en weer. Kijk je op de kaart, dan snap je niet waar al dat verkeer toe dient. Aan de ene kant is niks, namelijk Welsum, aan de andere kant is bijna niks, namelijk Olst. Toch al die auto's. Het is gewoon heel druk in Nederland, drukker dan je dacht’, maar hij is ook weer vol meedogen met de schepselen die daarin nog zo vrolijk leven: ‘Wie van jonge moeders houdt, moet beslist eens naar Zeewolde. Het wemelt ervan’.
Een geliefd houvast voor het Nieuwe Reisverhaal is vaak een tocht ‘in het voetspoor van’. Volgt men de voetsporen van een auteur of van de hoofdpersonen uit een roman, dan heeft dat verschillende voordelen: men kan mooie citaten aanhalen, een sfeervolle vergelijking maken tussen vroeger en nu en zich even de grote schrijver zelf voelen. Dag- en weekbladen of glossy magazines als Avenue, in Nederland toch al de eerste die weer brood zagen in het bijzondere reisverhaal en daartoe ook gericht opdracht gaven, vulden hun kolommen gretig met herrezen Baudelaires, Flauberts, Meivilles, Naipauls en Greenes. Deze mode, geen slechte overigens, duurt nog steeds voort. Had Jan Brokken in De regenvogel al enkele mystificaties en duistere plekken van romanfiguren van Georges Simenon en van de schrijver zelf ontrafeld, in zijn nieuwste reisboek Goedenavond Mrs. Rhys stort hij zich volledig op
| |
| |
Jan Brokken (o1949).
het eiland Dominica, geboorteplaats van de schrijfster en decor voor haar meest bekende, zeer autobiografische roman uit 1966, Wide Sargasso Sea. Door een paar zinnen daaruit was Brokken vooral gegrepen: ‘Te veel blauw, te veel purper, te veel groen. De bloemen te rood, de bergen te hoog, de heuvels te dichtbij. En de vrouw is een vreemdelinge’. Koortsachtig gaat hij op zoek naar het geheim van al die in brand gestoken plantages, het geheim van de zestienjarige Jean Rhys die halsoverkop het eiland moest verlaten en naar Engeland vertrok. Veel doet hem aan zijn geliefd Afrika denken, maar langzaam maar zeker krijgt de sfeer van verrotting, verval en geweld op het eiland ook hem in zijn greep: ‘God, zei Max, heeft van dit eiland een Tuin van Eden gemaakt, maar toen heeft hij het de rug toegedraaid. Hij dacht dat het goed was hier, volmaakt. Hij vergat dat in een vochtig en broeierig klimaat het onkruid welig tiert. Zijn tuin werd een wildernis’. Zijn laatste aantekeningen bestaan uit een vrijwel onleesbaar gekrabbel.
En van wie zou dit begin zijn: ‘Ik word wakker en ik weet heel even niet waar ik ben. Het overkomt me vaak, na twaalf min of meer vaste adressen en tientallen, losse kamers, soms alleen maar een bed, soms zelfs dat niet. Het is heet, de nacht ritselt onbetrouwbaar. Dan hoor ik de hartslag van de nacht: een diepe ritmische baslijn dreunt - doem, toedoem - van ergens uit een vallei. Geen twijfel meer, dit is Kingston’?
Van Herman Portocarero, Jamaica- en reggae-liefhebber. Maar ook de man die in Door de naamloze vlakte al in het voetspoor van Rimbaud in Ethiopië was getreden en diens ‘voetzolen van de wind’ had aangemeten. In het in 1992 verschenen Geo-graffiti doet hij die tocht niet alleen nog eens dunnetjes over, maar ook trekt hij naar Jemen, Mexico, Brazilië, New York en Spanje: ‘(Ik nam) een duik in de diaspora. Ik wilde naar het zuiden en naar het westen, naar Afrika en Latijns-Amerika: Afrika voor de sensualiteit en de origine van het leven; Centraal-Amerika voor de grootste culturele verwezenlijkingen die ooit los van Eurazië bereikt waren, en die daarom een totale fascinatie uitstraalden voor iemand die zich met niets in zijn omgeving kon identificeren’. Portocarero is op zijn best in de wat langere verhalen, zoals dat over zijn reis door één grote slijkvlakte naar het gebied Gambela, vlak bij de grens met Soedan.
| |
| |
Herman Portocarero (o1952) (Foto Rikkes Voss).
Ook hij voelt zich, evenals Nooteboom en Zikken, overal en nergens thuis want overal is ‘de zuigkracht van het avontuur die de blijkbaar ongeneeslijke rusteloosheid van mijn naam altijd zal inspireren’.
Het mooist en literair het meest interessant blijven de reisverhalen van de schrijver die een confrontatie met zijn eigen verleden of dat van een land aangaat, die het persoonlijke tot het algemene weet te verheffen en het algemene te vereenvoudigen tot een sprekend detail, die de grens tussen literatuur en werkelijkheid onopvallend en soepel overschrijdt. Het volgende verhaal van Cees Nooteboom is er zo eentje. Het was het Boekenweekgeschenk 1991, toen ‘Reizen en literatuur’ het thema was, een wat late erkenning van een volwaardig literair genre en van een groot schrijver die bijna te groot voor Nederland wordt, zoals blijkt uit het enorme succes van Die folgende Geschichte. Het beloofde land en In Afrika van Adriaan van Dis zijn er nog twee. Het weerzien met de oude vrienden, vervreemd of niet, in Zuid-Afrika, en de gruwelijke burgeroorlogen die in de buurlanden aan de gang zijn, de bizarre gesprekken over politiek en de voortdurende chaos en verwarring: Van Dis weet als geen ander de brug tussen reizen en literatuur te slaan: ‘Taal is acupunctuur geworden,
Cees Nooteboom (o1936).
het neemt mijn angst weg. En terwijl de kogels om me heen vliegen, twijfel ik over de plaats van een komma’. Hij is zich pijnlijk bewust van de verantwoordelijkheid van de schrijver die weet dat hij niet tegen windmolens vecht: ‘Ik had het gevoel dat mijn pen levens moest redden’.
Reizen is duur, voor een goed reisverhaal ben je maanden onderweg, met Avenue en de dagbladen gaat het niet al te florissant en de criticasters nemen toe (Kees Fens: ‘In de gewone reisboeken wordt veel te veel gereisd. Na vier bladzijden haak ik af. Doodmoe, want ik ben nog geen gedachte of stilstand tegen gekomen’): sterft de reisliteratuur binnenkort een zachte dood? Niet, nu de Lage Landen en Vlaanderen de afgelopen tien jaar een zo onvermoed groot arsenaal aan goede reisschrijvers bleken te hebben, en niet, als het aan de Nederlandse overheid ligt. Is het Fonds voor de Letteren er zonodig voor de Nederlandstalige romancier, de schrijvende routier kan een beroep doen op de in 1990 in het leven geroepen Stichting voor Bijzondere Journalistieke Projekten. Zo hebben zich alweer nieuwe talenten gemeld, vooral Gerard Jacobs was met Reis naar de rand van de wereld een verrassing. Precies, exact en hopeloos treurig schildert hij dat onbekend
| |
| |
Mariet Meester (o1958) (Foto Jaap de Ruig).
Siberië waar ‘de bevolking bestaat uit voormalige gevangenen, overlevenden uit de Goelagarchipel, en hun nabestaanden, die zij aan zij wonen met gelukzoekers en vrijwilligers die naar deze barre oorden kwamen om Een Nieuwe Wereld te bouwen, soms voor geld, soms voor de glorie van het communisme’.
Bedaagd steekt dan Cees Nooteboom daar bij af, die de lezer behoedzaam meeneemt naar het Prado en naar stille kloosters, op een pelgrimstocht naar de krochten van zijn ziel en die van het anarchistische, zo geliefde Spanje in De omweg naar Santiago. Maar dat is schijn, het vuur brandt als nooit tevoren en nooit zal de schrijver als reiziger een eindpunt vinden: ‘Nog één keer wil ik nu die reis maken, en ook nu weet ik dat ik de rechte lijn niet zal volhouden, dat weg voor mij nooit iets anders kan betekenen dan omweg, het eeuwige, zelfgemaakte labyrint van de reiziger die zich elke keer weer laat verleiden door een zijweg, en door de zijweg van die zijweg, door het geheim van de onbekende naam op de wegwijzer, door het silhouet van het kasteel in de verte waar nauwelijks een weg naar toe gaat, door wat er misschien achter de volgende heuvel of bergrug te zien zal zijn’.
| |
Bibliografie:
cees nooteboom, De omweg naar Santiago, Atlas, 1992.
carolijn visser, Buigend Bamboe, Meulenhoff, 1990.
carolijn visser, Grijs China, Meulenhoff, 1982.
adriaan van dis, In Afrika, Meulenhoff, 1991.
adriaan van dis, Het beloofde land, Meulenhoff, 1990.
koos van zomeren, Saluut aan Holland, Arbeiderspers, 1992.
inez van dullemen, Op zoek naar de olifant, Querido, 1967.
inez van dullemen, Eeuwig dag, eeuwig nacht, Querido, 1981.
inez van dullemen, Een huis van ijs, Querido, 1990.
aya zikken, Op weg naar Yadadore, Nijgh & Van Ditmar, 1991.
aya zikken, Terug naar de atlasvlinder, Nijgh & Van Ditmar, 2de gewijzigde druk, 1989.
lieve joris, De Golf, Veen, 1990.
lieve joris, De melancholieke revolutie, Meulenhoff, 1991.
jan donkers, Reizen maakt rijk, De Harmonie, 1990.
kamiel vanhole, Een demon in Brussel, Meulenhoff, 1990.
jan brokken, De regenvogel, Arbeiderspers, 1990.
jan brokken, Goedenavond mrs Rhys, Atlas, 1992.
herman portocarero, Geo-graffiti, Manteau, 1992.
gerard jacobs, Reis naar de rand van de wereld, Contact, 1992.
mariët meester, De stilte voor het vuur, Meulenhoff, 1992.
|
|