interviewde katholieke vrouwen: zowel Paula D'Hondt, Rika de Backer als Rika Steyaert kwamen vanuit de KAV in de CVP-topregionen. De werkgroep ‘Vrouw en Maatschappij’ vormde er de rode draad van een intens netwerk van CVP-vrouwen, waartoe ook Sara Masselang, de eerste vrouw in het nationaal bestuur van het ACV, zich rekende. Dit alles gaf hen efficiënte kanalen naar hun mannelijke CVP-collega's én constante contacten met een achterban, die ‘niet verder kon dan de eigen grenzen van het huishouden’, zoals Paula D'Hondt het uitdrukt. Dat de feministen ‘zich gedistancieerd hebben van de basis’ (Paula D'Hondt), terwijl ‘zij overtuigden binnen de structuren’ (Rika de Backer), illustreert een andere tegenstelling tussen het tweede-golf-feminisme en deze vrouwen. Hun inkapseling binnen de CVP-structuren belastte echter autonome standpunten n.a.v. levensbeschouwelijke problemen zoals het abortusvraagstuk. Veel CVP-vrouwen ‘hadden het lastig met de partijstandpunten’, maar ‘vormden geen blokkeringsminderheid’, zodat ze ‘dienden mee te lopen of monddood werden gemaakt’, getuigt Rika de Backer. Volgens Lucienne Herman-Michielsen, voormalig PVV-senator en initiatiefneemster
van het wetsvoorstel om abortus niet meer strafbaar te stellen, ontbrak het de CVP-vrouwen aan moed, in verband met hun politieke carrière. Abortus bleek een duidelijk breekpunt in vrouwelijke eensgezindheid. Maar ook de socialistische vrouwen (Lydia Deveen-de Pauw, Marijke van Hemeldonck) ondervonden eerder (omstreeks 1970) tegenwerking van hun federatie bij hun acties voor de legalisering van abortus. Zij belandden in de partij via de linkervleugel, wat hen regelmatig in botsing bracht met de weinig gepolitiseerde vrouwenbonden, die niet fungeerden als legitimerende en/of disciplinerende kracht.
Ook dat wat deze politicae bereikt hebben, past volledig in de feministische actiepunten voor wettelijke en juridische gelijkberechtiging, eigen aan het feminisme van vóór de jaren zestig: gelijke behandeling van vrouwen op de arbeidsmarkt, gelijk loon voor gelijk werk, de hervorming van het huwelijksgoederenrecht en erfrecht, enz. Hun realisaties maakten hoe dan ook méér dan rimpels in het water: ze effenden de juridische wegen voor latere generaties.
In dezelfde periode begon een aantal vrouwelijke witte raven ook aan een culturele en intellectuele carrière. Paula Semer deed stof opwaaien met haar taboedoorbrekende uitzendingen over seksualiteit, Jeanne Brabants werd directeur van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen, Lydia Deveen werd docent, nadien hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Brussel en Emma Vorlat, in een gelijkaardige positie aan de Katholieke Universiteit van Leuven, bruskeerde met haar ‘Open brief aan de Vrouwen’ het mannenbastion, dat de universitaire wereld nog altijd is: naarmate men hoger op de academische ladder klimt, worden vrouwen schaarser. Terecht maakt Emma Vorlat zich bezorgd over het oprichten van leerstoelen Vrouwenstudies, wat binnen de kortste keren kan leiden tot opbod tussen de universiteiten. Om die reden bij de pakken neer blijven zitten, is echter het kind met het badwater weggooien. Dat is trouwens één van de redenen waarom Centra voor Vrouwenstudies en wetenschappers van verschillende Belgische universiteiten, actief op het domein van Vrouwenstudies, zich sinds kort buigen over een toekomstige interuniversitaire samenwerking.
Kortom, dit boekje brengt een terechte hommage aan deze twaalf vrouwen. Geboren en getogen in een periode, waarin het vrouwen niet werd toegelaten hun seksualiteit te beheersen, waarin de strijd voor stemrecht, voor het recht op arbeid en op een gelijk loon nog niet beslecht was, waarin een vrouwbeeld werd gecultiveerd van nederigheid, onderdanigheid en zelfopoffering, getuigde het bij deze vrouwen ook van persoonlijke moed om emancipatorische eisen te verwezenlijken die voor de huidige generatie vrouwen vanzelfsprekende verworvenheden zijn.
Machteld de Metsenaere
annemie van winckel, Keien in de vijver, Kritak, Leuven, 1991, 198 p.