Willy Spillebeen in vele Staten
Het moeten er elk jaar wel enkele honderden zijn: de Vlaamse alfa- en bètawetenschappers, kunstenaars, schrijvers en journalisten die voor een tijd naar de Verenigde Staten vliegen. Het Europese thuisland mag dan al zó sterk veramerikaniseerd zijn - de T.V., die afschuwelijke ‘caps’, het Franse Disneyterritorium en de seminariebazaars-met-vrije-toegang op onze campussen -, de verbazing over de ‘overkant’ neemt blijkens de verhalen van de thuiskomers niet af. De geschreven vertolkingen van de beruchte cultuurschok blijven in de uitgeverijen nog moeiteloos hun weg vinden. Sleurde ‘Den Gulden Engel’ in zijn vrije val Marcel Janssens' Kaarters van de Faculty Club (1987) mee in de krochten van het modern antiquariaat, al in 1991 werden zij het voorwerp van een directe emulatie door een àndere Vlaamse Rubens-professor: de filosoof en cultuursemioticus Herman Parret (Californische splinters, Restant, Antwerpen). Amper een half jaar later publiceert nu ook Vlaanderens eerste (officiële) writer in residence in de U.S.A., de dichter en romancier Willy Spillebeen, een herschrijving van zijn eerder in De Standaard verschenen Amerikaanse berichten. De meerduidige titel is een mooie vondst: In vele Staten.
Goede reizigers denken kennelijk altijd aan het thuisfront, ook al is een trip naar de V.S. al lang geen uitzondering meer. Maar het zendingsbewustzijn van de Vlaamse cultuurdrager is en blijft sterk en dat wie in de Amerikaanse hemel of hel belandt zich aan het schrijven zet om zijn geluk te bewaren of zijn ellende te vergulden, zal ook wel waar zijn.
Spillebeens Amerikaans relaas dient zich bescheiden aan als een verkenning waarin meer ruimte wordt gelaten aan verwondering, verbazing en verwarring dan aan veroordeling, laat staan hautaine afwijzing. In tegenstelling tot Janssens' en Parrets impressies wil het beslist niet behoren tot de campusliteratuur. Geen maniëristisch (want op de eigen vondsten de aandacht trekkend) vernuft, maar een eenvoudig en pretentieloos verslag voor een wat ruimer publiek, dat niet schuw is voor het soort platitudes dat gesofistikeerde collega's al lang niet meer over de lippen krijgen. Spillebeens meegaande beschrijvingen en onbevangen notities vertolken en bevestigen zelfs grààg de bekende clichés - Janssens noemde ze in 1987 geestig ‘fulomats’ -, al geschiedt dat vaak met een relevant, want relativerend vraagteken. Ze hebben alles van een onbevooroordeelde, bijwijlen wat naïef aandoende waarneming en zijn op deze wijze niet minder overtuigend. Duidelijk primeerde de authenticiteit op de behoefte om een briljante Europeaan in Amerika te zijn. In deze valkuil is Spillebeen niet getrapt. De combinatie van geestdrift én afstandelijkheid waarmee hij b.v. Alex Jordans gekke ‘House on the Rock’ beschrijft, typeert het hele boek. De auteur schaamt zich niet om af en toe Amerikaan met de Amerikanen te zijn... totdat de pot overloopt uiteraard. Zijn openheid strekt hem tot eer.
Willy Spillebeen doceerde gedurende één jaar te Madison aan de University of Wisconsin Nederlands, Nederlandse cultuurgeschiedenis en Nederlandse literatuur in vertaling. Maar deze ervaring vormt niet echt het zwaartepunt van zijn boek, al laat blz. 67 vermoeden dat ook hij, als menig andere Vlaamse collega extra muros, door diepe campusdalen is moeten gaan. Merkwaardig is in elk geval de balans van de kijk van Spillebeens studenten op onze literatuur: Multatuli een egotripper, Gezelle dé revelatie, unanieme bewondering voor Lampo, aarzeling over Claus, etc. Spillebeen lijkt er zelf verbaasd over. Maar hij heeft die lui doen lezen, meer dan een Vlaamse student lief zou zijn.
Ruimere aandacht wordt besteed aan de reizen: Californië, Minnesota, de Oostkust, Nevada, Texas, Washington D.C., Kentucky. Taai en nieuwsgierig was de auteur met zijn vrouw in niet altijd even comfortabele omstandigheden vaak onderweg. In weerwil van regen, sneeuw en nog eens regen tot in Zabriskie Point toe. Deze ontmoetingen met de Amerikaanse natuur, die de auteur naar analogie met de Amerikaanse beschaving gevat als een té omschrijft, hebben enkele fraaie bladzijden opgeleverd. De confrontatie met de steden doet daarentegen vaak ‘gidserig’ en belerend aan - wat New York en San Francisco betreft zelfs schraal. Het hele boek lijdt overigens wat aan deze spanning tussen schrijven en leraren, tussen fraaie beschrijfkunst en didaktiek. Het beweegt zich op vele paden tegelijk: die van het reisverhaal, de reisgids, het essay en de autobiogra-