gelegd voor het Radio-orkest. Naast het bekende repertoire dient dat orkest vooral eigentijdse creaties en muziek van Vlaamse componisten uit heden en verleden uit te voeren. Het heeft die opdracht altijd ter harte genomen en zo de creativiteit van de Vlaamse componisten gestimuleerd. Het zou een grove en onvergetelijke fout zijn, als de creativiteit door een of andere beleidsmaatregel verstikt zou worden.
Tijdens het afgelopen seizoen heeft het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen - zoals gewoonlijk - een zeer gevarieerd symfonisch programma van hoog niveau gepresenteerd. Het verdient alle lof, dat het orkest zich niet beperkt tot de overbekende meesterwerken, maar daarnaast ook een vergeten parel opvist of een eigentijdse bladzijde opdist waarmee het concertpubliek niet zo vertrouwd is: Oedipus Rex (Strawinsky), Taras Bulba (Janacek), Suite op. 33 (Roussel), Vioolconcerto nr. 2 (Bartok), Symfonie nr. 8 (Tournemire).
Traditiegetrouw gingen ook dit seizoen twee werken van Vlaamse componisten in première. Frans Geysen is leraar harmonie en analyse aan het Lemmensinstituut en het Koninklijk Conservatorium in Brussel. Onder invloed van o.a. de Zerobeweging in de beeldende kunsten werd hij een pionier van de minimalistisch-repetitieve richting in Vlaanderen. Zijn meest recente werk heet Staalkaarten voor een hoboconcert. Het is geen traditioneel concerto waarin de solist als individu tegenover het orkest optreedt. Volgens de componist is zijn solist in dit werk een gangmaker die materiaal en ideeën aanbrengt en die ‘een nieuwsgierige groep uitgelezen musici stimuleert om daarmee aan de slag te willen gaan.’ Er zijn in deze drieledige compositie wel flinke dialogen en er wordt op een gedifferentieerde wijze geconcentreerd. F. Geysen werkt veelal met verschillende kleine modulen van diverse aard. Die worden in alle mogelijke gedaanten herhaald, verwerkt en gecombineerd. Het boeiende is wel, dat die behandeling met steeds nieuwe kleurcombinaties, in steeds wisselende instrumentale groepen gepresenteerd wordt. Zo ontstaat een ‘aaneenrijging van klanklandschappen die, zonder psychologische voorbereiding of aanpassing, aan het oor voorbijtrekken zoals opeenvolgende landschappen voor het oog.’ Bij Frans Geysen spelen de kleur, de dynamiek en de sonore sfeer een belangrijke rol. Zowel de solist Piet van Bockstal als het orkest o.l.v. Muhai Tang presenteerden het werk in een gedetailleerde en bezielde uitvoering.
De tweede compositie in opdracht werd toevertrouwd aan Boudewijn Buckinx, die een
Brief zonder woorden schreef. Buckinx is momenteel producer bij de BRTN en leraar muziekgeschiedenis aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium in Antwerpen. Als componist werd hij aanvankelijk beïnvloed door M. Kagel en J. Cage. Van die invloed is echter in zijn laatste werk niet veel meer te bespeuren. Of de luisteraar van de toelichting van de componist veel wijzer wordt, is de vraag: ‘een brief voor een vriend, voor wie gewone woorden buitengewoon zijn, voor wie kleine woorden groot zijn en grote klein, voor wie niets tussen de regels staat en voor wie toch een hele wereld besloten ligt in elke spatie.’
Brief zonder woorden is hoegenaamd geen revolutionair werk. Dat hoeft o.i. ook niet. Hedendaagse muziek kan en mag met eigentijdse middelen best aantrekkelijk klinken. De inhoud die Buckinx in deze muzikale brief overbrengt, is verkwikkend en vriendelijk. Soms ontdekken we zelfs heel vertrouwde - of vertrouwelijke? - geluiden. Of het bewust of onbewust bedoeld is, weten we niet, maar her en der roept de componist herinneringen uit het verleden op: o.a. reminiscenties aan Richard Strauss (Alpensymfonie?). De brief schijnt in één ruk te zijn geschreven; op het gehoor zou je kunnen gewagen van een moderne ‘unendliche Melodie’.
Brief zonder woorden bezit in
Boudewijn Buckinx (o1945).
hoofdzaak een lyrisch karakter: het is een gevoelsuiting die neergepend is in een rustig glijdende beweging, waarin slechts enkele volumineuze tutti-uitbarstingen of een enkele ironische kwinkslag even de smaak eraan geven. Het valt op, dat de componist in die stroom dikwijls werkt met al dan niet gevarieerde herhaling van bepaalde melodische zinswendingen of ritmische patronen. Uit het hele werk straalt een zekere betovering en aanminnigheid, niet in het minst, omdat de strijkers vaak in de hogere regionen musiceren. Boudewijn Buckinx heeft deze betekenisvolle en soms diepzinnige brief geschreven in een begrijpelijke taal, recht uit het hart en met de ‘overtuiging dat kunst beter werkt in het communicatiemodel van vriendschapsbetrekkingen, dan als commercie, betoog of verhandeling’, zoals hij zelf zegt.
De uitvoering werd gedirigeerd door de Spaanse componist Christobal Halffter (o1930), die naast de Passacaglia van Anton Webern twee eigen composities presenteerde. In zijn Pianoconcerto (1987) is het klavier eigenlijk een onderdeel van het orkest, waarmee het in wisselende combinaties figureert. Het werk is voor het grootste deel uit klanksonoriteiten samengesteld, die meestal een dynamisch en krachtig karakter bezitten. Ook in Tiento (1981) komt Halffters voorkeur voor klankkleurcomplexen en impulsieve sonoriteit voortdurend tot uiting. In een eerste geleding ver