Holland Festival 1992
Voor de statistiek: het Holland Festival 1992 trok 39.000 bezoekers, gerekend op een capaciteit van 52.000 plaatsen een zaalbezetting van 76 procent. Toeristisch trekt het festival steeds meer aan: tussen 5 en 10 procent van de festivalgangers waren dit jaar buitenlanders, een verdubbeling vergeleken met 5 jaar terug. Overleg met Nederlandse Opera en Concertgebouworkest verloopt moeizaam, maar de relatie met het Nationale Ballet is verbeterd. Omdat het zwaard van Damocles boven de omroeporkesten hangt, is voor de toekomst nog veel onzeker. Waar festival-directeur Jan van Vlijmen zeker nog aan moet werken, betreft de bijdrage van de televisie. Gezien de spreidingsgedachte mag het toch eigenlijk niet voorkomen dat de televisie het volstrekt laat afweten!
Vanaf 1994 zal het festival van vier en een halve week inkrimpen tot drie weken, meer gecondenseerd en geconcentreerd zo is de opzet. Centraal in 1993 staan componisten als Ton de Leeuw (opera Antigone) en Wim Laman (Agamemnon, eerste deel operacyclus), naast Steve Reich met het muziektheater The Cave.
Dit jaar was de bijdrage met Nederlandse muziek buitengewoon mager, maar in 1993 wordt dat ingehaald middels een theatercyclus waartoe vijf componisten en vijf jonge regisseurs zijn aangetrokken.
Vanwege de krappe financiële middelen is het Holland Festival zo langzamerhand het festival van de concertante opera's geworden. Soms is het een voordeel. Mozarts Cosi fan tutte onder John Eliot Gardiner bracht het orkest (The English Baroque Soloists) op een prominente plaats in het Concertgebouw, zoals dat in het theater niet mogelijk is. Daarvandaan gingen de belangrijkste impulsen uit, ook naar de solisten. Eirian James (Despina) bleek in staat in haar rol als notaris een octaaf lager te zingen dan Mozart bedoelde en dit was hoogst symptomatisch voor de levendige visie van Gardiner en de zijnen. Verrassend was ook de typecasting van de zusters Fiordiligi (Amanda Roocroft) en Dorabella (Rosa Mannion), ditmaal niet in een tegenstelling van sopraan en mezzo-sopraan zoals gebruikelijk, want beiden zijn heuse sopranen!
Helaas, bij Franz Schrekers Der Schatzgäber werkte de concertante uitvoering nadelig. Daar overstemde het reusachtige orkestapparaat (Edo de Waart leidde het Radio Filharmonisch Orkest) te veel de solisten; het had in de orkestbak moeten plaats nemen. Sophia Larson (Els) kwam er als typische Wagner-sopraan toch gemakkelijk doorheen, maar nuanceerde nauwelijks.
Wisselende bijdragen waren er van het Residentie Orkest onder Vassily Sinaisky: Strawinsky's Mavra leefde niet echt, het moet als vanuit een katapult weggeschoten worden in één flitsende lijn naar het volstrekt krankzinnige slot toe, maar ondertussen wel helder geprofileerd! Daar kwam niets van terecht, al probeerde Sergei Yakovlev met het trekken van gekke bekken de pop-art component wat uit te werken. Wel degelijk geslaagd vond ik daarentegen de concertante uitvoering van Tsjaikovski's Jolanthe, waarin ook de solisten van het Kirov Theater zich volledig revancheerden. Deze prerafaëlitische eenakter, hyperverfijnd op overgevoelige wijze (de blinde Jolanthe die geen witte van rode rozen kan onderscheiden), en waarin blindheid staat voor maagdelijkheid ongetwijfeld, eindigt wat te pompeus maar is alles bij elkaar zeker één van Tsjaikovski's meest typerende (en geëngageerde) werken.
Over Nono's Prometeo kan men kort zijn: Nono wilde een opera zonder solisten, aankleding, decors, licht of welk uiterlijk vertoon dan ook. Slechts ensembles verspreid over de ruimte op diverse hoogten opgesteld als eilanden: het werk is een zoektocht naar onbekende verten en sleept de toehoorder tegen wil en dank (er is immers niets verleidelijks voor het oog) mee in een ‘tragedie van het horen’. Prometeo verlangt een creatieve luisterhouding, men moet zelf zijn weg zien te vinden in deze flardenmuziek met slechts enkele schaarse tonen, zacht en langzaam, teer en kwetsbaar, extreem gefragmentariseerd, extreem gebroken. Problematisch én fascinerend