Nieuw onderzoek naar het oorlogsverleden van de Nederlandse magisch realisten
Magisch realisten zoals Pyke Koch of Carel Willink roepen bij een aantal kunsthistorici nog steeds herinneringen op aan collaboratie en oubollige schilderkunst. Tijdens de bezetting werden realistisch werkende Nederlandse schilders nu eenmaal bijzonder door de Duitsers gewaardeerd en sommige kunstenaars hebben ook meegewerkt met de bezetter.
De schilder Pyke Koch werd al in november 1940 ingeschreven als lid van de NSB, Musserts Nationaal Socialistische Beweging. Dat schrijft John Steen in een nieuw boek over magisch realisten en hun tijdgenoten dat verscheen ter gelegenheid van een overzichtsexpositie in het Haags Gemeentemuseum. Koch zelf, die in 1991 op 90-jarige leeftijd overleed, heeft steeds ontkend NSB-lid te zijn geweest.
In het boek wordt, na tientallen jaren van onderzoek, de geschiedenis van het Nederlandse magisch realisme herschreven. Veel van hun schilderijen werden door naoorlogse critici negatief besproken. Hun werk was niet alleen een
A.C. Willink, ‘Het Gele Huis’, 1934, olieverf op doek, 100 × 75 cm.
rappel à l'ordre, een terugkeer naar het realisme; soms, beweerden die critici, stond hun kunst zelfs in dienst van de Nieuwe Orde die de Duitse bezetter geheel Europa wilde opleggen. Het werk riep gemengde gevoelens op, en niet alleen om politieke redenen.
Surrealisten gingen van het onderbewustzijn uit, de realisten van de werkelijkheid, neo-realisten van een conceptie. ‘Waar het surrealisme met een slag van de bijl van de realiteit afhakte’, beweerde Koch, ‘deed het magisch realisme dat met een nauwelijks waarneembare snee van een scheermes’. Het magisch realisme bediende zich volgens hem van voorstellingen die, in tegenstelling tot het surrealisme, wel mogelijk maar niet waarschijnlijk waren.
Schilderijen van Raoul Hynckes, Pyke Koch of Carel Willink zijn voorstellingen van een denkbeeldige werkelijkheid; hun realisme was niet negentiendeeeuws. In de jaren dertig beschouwden velen het neo-realisme (pas na de oorlog werden Hynckes, Koch en Willink verenigd onder het begrip ‘magisch realisme’) als een stroming die zich afzette tegen het modernisme, een rappel à l'ordre. Het werk van de neo-realisten vond daarom ook grote weerklank bij de schrijvers van het blad Forum, bij Menno ter Braak, Edgar du Perron of Jan Greshoff, die in het blad de ‘nieuwe schilderkunst’ introduceerden als een revolutie tegen de abstracte kunst.
Ze beschouwden, ook in de schilderkunst, ‘de relatieve waarden van de persoonlijkheid als beoordelingscriterium boven de universele waarden van het modernisme’; ze verwierpen de welluidende frases over de mystiek van de compositie of de magie van de kleur. Het is de bekende maar voor ons gedeeltelijk oubollige discussie tussen ‘ventisten’ en ‘vorm-aanbidders’, tussen degenen die voor de vorm of zij die voor de vent waren - zoals J.J. Oversteegen de literair-kritische opvattingen in Nederland tussen de twee wereldoorlogen samenvatte.
John Steen nam in het boek de gecompliceerde taak op zich om een beeld te schetsen van deze kunstenaars en hun werk voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de bezetting, schrijft hij, begonnen Koch en de Larense schilder Eduard Gerdes zich onmiddellijk in te zetten voor een kunstpolitiek die ‘de nationaal-socialistische revolutie’ zou moeten verwerkelijken. Toch zette hij het ‘volkse’ in de kunst, het nationale element voorop, waarmee hij zich naar eigen zeggen verzette tegen het opgaan van de Nederlandse cultuur in een pan-Germaans rijk.
Steen meent dat Koch, die toen al met het Italiaanse fascisme dweepte, werd ingeschreven als lid van de NSB ‘mede als gevolg van de fusie tussen deze partij en het Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen), waar Koch als publicist stond ingeschreven’.
Pyke Koch werd lid van de Nederlandse Cultuurkamer, waar iedereen bij aanmelding een Ariër-verklaring diende te ondertekenen. Veel tijdgenoten van Koch - Charley Toorop, Edgar Fernhout, Johan Mekkink, Wim Schuhmacher en Carel Willink - hebben dat geweigerd.