Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdLuc Coeckelberghs. Op zoek naar de ‘drieëenheid’Luc Coeckelberghs werd geboren in 1953 in Meensel-Kiezegem. Van 1972 tot 1976 studeerde hij aan het Hoger St.-Lukasinstituut in Brussel, waar hij later docent werd. Het ruimtelijk onderzoek is de rode draad in het werk van Luc Coeckelberghs. Aanvankelijk tastte hij de ruimte op een plat vlak af, maar al heel snel zocht hij de openheid in sculpturen en installaties. De weerkerende perspectivische illusies waren nooit een doel op zich. Coeckelberghs wou de toeschouwer op de eerste plaats bewust maken van de eigenheden van de expositieruimte. Zijn eerste grote installatie, in de Provinciale Normaalschool in Tienen ('78), illustreerde dit. Tientallen balletjes in ‘papier maché’ gaande van wit naar geel werden met evenveel katoenen draadjes aan de zoldering opgehangen. De kleurengradatie van de balletjes en de diverse lengtes van de draden benadrukten de lichtnuances eigen aan de ruimte en werkten een perspectivische illusie in de hand. | ||||
[pagina 764]
| ||||
Luc Coeckelberghs, ‘Sculptuur’, asfaltpapier op houten constructie, 1990, 2 × (250 × 375 cm).
Dergelijke transparante draadinstallaties paste Luc Coeckelberghs op meerdere ruimtes toe: Paleis voor Schone Kunsten (Brussel, '80), Fundacio Miro (Barcelona '83) en Espace Nord 251 (Luik, '84). Elders exposeerde hij konische vormen waarvan de in- en uitwendige ruimtes simultaan bekeken konden worden. Zijn installatie in Espace Nord 251 is tot heden de laatste, de installatiekunst werkte immers frustrerend in die zin, dat de idee hier in zijn materiële verschijningsvorm niet bewaard kon worden. In de periode '84-'85 volgde een ommekeer: vanaf dat ogenblik werd het zwaartepunt verschoven, sculpturen en kleuren wonnen aan belang. De subtiele uitvoering bleef echter een constante. De installaties werden vervangen door kleurrijke geometrische abstracties, ritmisch gelaagd en met een geringe dikte. Zijn huidige constructies liggen, weliswaar vereenvoudigd, in dezelfde lijn. Het streven naar een symbiose tussen bouw-, beeldhouw- en schilderkunst is van wezenlijk belang. Zijn werken refereren aan de schilderkunst door hun relatieve vlakheid, hun fijnzinnige oppervlaktebehandeling en door hun coloriet. Coeckelberghs gebruikt levendige en heldere kleuren: groen, rood, paars en vooral blauw; zijn kleurgebruik is louter intuïtief, het coloriet blijft ondergeschikt aan de vorm. Tussen vorm en textuur bestaat een spanningsveld: de starheid van de geometrische vormen wordt afgezwakt door de gevoelsmatige bewerking van het oppervlak. De hand van de kunstenaar blijft aanwezig, de benadering is noch onpersoonlijk, noch machinaal zoals bij ‘minimal art’. Coeckelberghs dekt zijn multiplexplaten af met stroken papier, die gelijmd, geschuurd en geverfd worden. Het oppervlak heeft zo een fijnzinnig, haast poëtisch reliëf. Verwijzingen naar de realiteit blijven taboe, het enige doel is een assimilatie van de drie ‘grote’ kunsten. Het sculpturale uit zich in de gelaagdheid en in de drie-dimensionaliteit. Het merkwaardige is, dat de composities van Luc Coeckelberghs op de eerste plaats verwijzen naar de bouw- en schilderkunst, terwijl ze sensu stricto toch sculpturen zijn. De relatie tussen beeld en architectuur manifesteert zich op twee niveaus. In de eerste plaats is er het autoreferentiële: de recente constructies doen immers vaak denken aan portalen, hoewel ze niet als dusdanig gedacht werden; vervolgens is er de positie van het beeld in de ruimte. Dit laatste kwam nog het sterkst tot uiting in zijn bijdragen voor diverse openluchttentoonstellingen in '89 en '90, waar zijn beelden in asfaltpapier en cortenstaal tevens doorgang verleenden aan de bezoeker. Luc Coeckelberghs ordent de ruimte, hij onderzoekt naar eigen zeggen ‘de relatie tussen de mentale en de virtuele ruimte van het object en de ruimte waarin het zich bevindt’Ga naar eind(1). Het werk van Luc Coeckelberghs kan het best begrepen worden als men weet dat hij geboeid wordt door Richard Serra, Dan van Severen, Marc Rothko en Wladimir Tatlin. De banden met Serra zijn voor de hand liggend, de tekeningen van deze kunstenaar treffen immers door de niet geringe dikte waarmee het zwarte pigment in monumentale vormen wordt ‘gegoten’; ook hier zijn er duidelijke referenties naar de ‘grote’ kunsten. De overeenkomsten met Dan van Severen liggen op het terrein van het geometrische en in de doorwerking van de onderliggende structuren. Reminiscenties zijn er ook aan Rothko, bij wie de kleur als het ware door de ruimte wordt opgezogen, een ruimte die door de aanwezigheid van het kunstwerk veranderd is en daardoor het gedrag van de toeschouwer beïnvloedt. Van Tatlin is er uiteraard de ruimtelijke betrokkenheid. Het zijn vooral de theaterdecors van Tatlin die Coeckelberghs boeien, theaterdecors zijn immers beschilderde constructies die ruimte suggereren en in die zin belichamen ze nogmaals dat stre- | ||||
[pagina 765]
| ||||
ven naar een artistieke drieëenheid. Het werk van Coeckelberghs spreekt aan, omdat hij op een systematische manier de grenzen tussen de disciplines aftast, terwijl zijn poëtische vormgeving de starheid van dit theoretisch denken doorbreekt en in evenwicht houdt.
Dan Holsbeek | ||||
Bibliografische verwijzingen:
|