Uit dit verhaal blijkt al dat het de gids, die in het tweede hoofdstuk ‘Informatie’, aan ons wordt voorgesteld, niet gaat om de historische plekken waar hij ons langs leidt, maar om de bijzonderheden die de bezienswaardigheden hun geheim geven. Zo ook in het tweede verhaal. Op ‘Het Museumeiland’ is een man aan het woord die een schilderij een ‘vriend’ noemt. ‘Als ik daarnaar kijk, en ik heb er weleens uren voor gezeten, voel ik mij thuis. De ziel onder mijn arm kan ik daar parkeren’, zo vertelt de man over zijn ‘vriend’. Het blijkt dat in dit verhaal gepoogd wordt een thuis te vinden in een kunstwerk. De gids ontkent niet dat een dergelijke thuis soelaas biedt, maar vindt het teveel een teddybeertje voor in het donker. De reactie van de gids is één van de kernzinnen van het boek: ‘Je noemt het je thuis, en dat klopt, “thuis is de plek waar men niet voelt”. Dat laatste had ik ergens gelezen, maar ik wist niet meer waar.’ Een huis, of een ‘thuis’ is in de traditionele zin van het woord juist het toonbeeld van de stabiliteit. De oplossing dient gezocht te worden in de paradox van een mobilhome.
Ook een riante villa aan een van de grachten kan niet fungeren als woonruimte. Dit grachtenpand, nog één van de bezienswaardigheden waar de gids ons langs loodst, ademt te zeer de lucht van zijn geschiedenis; het is zijn geboortehuis en daardoor de navel van de stad. Hij maakt er een verblijf van voor buitenlandse gasten. En passant nodigt de gids ons uit voor een reis door in alle vertrekken van het huis een lichtelijk geparafraseerde versie van Baudelaires L'invitation au voyage te hangen.
De episode waarin de Fransman Buridan ten tonele wordt gevoerd is zonder meer de meest bijzondere van het boek. Na een bezoek aan de ‘Algemene begraafplaats’, waar de Parijzenaar begraven ligt, gaat de gids zich voor hem interesseren. Buridan is de stichter van een merkwaardige stroming, het topisme geheten. Hij is er ook de enige aanhanger van. Topist komt van het Griekse woord topos dat plaats betekent. Bij een bepaalde plek in een stad hoort volgens Buridan een bepaald leven. Hij beschouwde zijn leven als stad met verschillende wijken. ‘Zo kan ieder leven als een locatie worden opgevat, en (hoe uniek ieder leven ook is) als toebehorend aan een soort, een type. Daarom is ieder leven behalve locatie ook een gemeenplaats. (...) Ter plekke regeert altijd het cliché.’ Geheimen zouden de gemeenplaats die het leven is bijzonder kunnen maken.
Door zijn identiteit in drieën op te splitsen, voorkomt Buridan dat zijn leven een gemeenplaats wordt. In het ene leven is hij getrouwd en heeft een kind, in een ander trouwt hij een prostituée en in het derde is hij vrijgezel. Hij combineert deze leefwijze met verschillende beroepen.
Voor het ideaal van de gids is dit allemaal te hectisch; bovendien, een plek waar hij zich ‘thuis’ voelt, heeft Buridan niet.
Aan het eind van het boek blijkt, en dit is weinig verrassend, dat een mobilhome nog het best met woorden is te bouwen. ‘Schrijven is een machine om het bekende onbekend te maken’, zo staat aan het slot te lezen. De hoofdpersoon is schrijver en woont in het geheim dat hij zelf heeft gecreëerd: het boek. ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’, schreef Slauerhoff, en Van Weelden beaamt dit, maar in tegenstelling tot de dichter eindigt hij in majeur.
‘De kunst van het afdwalen is de intuïtieve benadering van de ingewikkeldheid van de werkelijkheid’, zei Diderot ooit. Van Weelden beheerst deze kunst. Zijn idee berust eerder op associaties en vergelijkingen dan op argumenten of logisch geldige redeneringen. Via anekdotes, verhalen en, soms, enorme afdwalingen - het verhaal van Buridan is hier een mooi voorbeeld van - cirkelt Van Weelden rond een niet rationeel gedefinieerde kern. Verhalend denken zou je zijn originele stijl kunnen noemen. Zoals je in een doolhof, of labyrint van het middelpunt af moet lopen om het centrum uiteindelijk te bereiken, zo lukt het Van Weelden door ver van zijn onderwerp af te wijken de essentie ervan te benaderen. Intuïtief zijn het kind met zijn rommelzolder, en de onbevangen reiziger in een geheimvolle stad vergelijkbaar, maar juist door zijn fantastische afdwalingen verbeeldt Van Weelden de ingewikkeldheid van die overeenkomst.
Dat wil niet zeggen dat er geen theorieën worden opgesteld in Mobilhome, zeker wel, dat gebeurt constant, maar ze zijn ingebed in de verhalen en vormen geen losstaande filosofische beschouwingen. In die zin is Van Weeldens tweede roman sterker dan zijn debuut dat juist in die beschouwingen soms ietwat ontspoorde.
Henk Steenhuis
dirk van weelden, Mobilhome, De Bezige Bij, Amsterdam, 1991.